Strompelen, struikelen, stilstaan

Over André Lepecki's boek Exhausting Dance

Etcetera 1 Apr 2006Dutch

item doc

Contextual note
Deze boekbespreking verscheen in Etcetera jg. 24 nr. 101, pp. 52-53

De categorische impuls van de moderne tijd luidt: om voortdurend als wezens van de vooruitgang werkzaam te zijn moeten we alle situaties overwinnen waarin de mens een in zijn beweging geremd, een in zichzelf stilgelegd, een onvrij, een deerniswekkend vast-gelegd wezen is.
Peter Sloterdijk (1)

In Eurotaoïsme (1989) karakteriseert de Duitse filosoof Peter Sloterdijk de moderniteit als door en door kinetisch. Het fantasma van de ongeremde (zelf)beweging van het autonome, vrije subject heeft geleid tot mobiliteit op het gebied van politiek, economie, taal, informatie, verkeer etc. en doordesemt ook vandaag nog ons wereldbeeld. Globalisering, neoliberalisme en de caroussel van meningen, die eerder zijn eigen beweeglijkheid dan het creëren van openbaarheid tot doel lijkt te hebben, zijn nieuwe gedaantes van eenzelfde kinetische drift die onder het mom van vooruitgang steeds verder rondom zich grijpt. Ecologische catastrofes, neokoloniale democratiseringdrang en terrorisme confronteren ons vandaag op globale schaal met de “heteromobiliteit” en het “kinetische overschot” van de westerse moderniteit. Voor Sloterdijk is kinetiek niet enkel de grond van de moderniteit, het is ook het grote ongedachte element in bestaande kritische theorieën en hij roept dan ook tot het ontwerpen van een “kritiek van de politieke kinetiek”, een kritische theorie van de beweging. Die moet de uitwassen van de moderniteit als bewegingssymptomen beschrijven, zich rekenschap geven van de crisis en de paradoxen van het verlichtingsdenken, en kan misschien zelfs voorstellen voor een trage ontologie formuleren. (2)

Zijn eigentijdse kritische danspraktijken en de studie ervan niet uitermate geschikt om deze problematiek te lijf te gaan? In zijn boek Exhausting Dance neemt de Portugees-Amerikaanse performancetheoreticus en dramaturg André Lepecki dit alvast al uitgangspunt voor het ontwerp van een “politieke ontologie van de beweging”, waarbij Sloterdijks filosofische intuïties als repoussoir fungeren.

Vandaag is Lepecki als assistant professor performance studies verbonden aan New York University, maar zijn parcours als denker beperkte zich nooit tot een enkele theoretische canon. Na zijn studies antropologie kwam Lepecki eind jaren tachtig in Lissabon in contact met een nieuwe generatie choreografen als Francisco Camacho, João Fiadeiro en Vera Mantero, wat de start betekende van zijn carrière als danscriticus en dramaturg. Terugkijkend typeert hij de Portugese jaren 1980 als een historisch keerpunt: “In het postrevolutionaire, postkoloniale Portugal betekende het nieuwe regime het openen van een extreem gesloten en onderontwikkelde maatschappij naar de wereld in brede zin. Het betekende ook het ontluiken in de jaren 1980 van de eerste generatie van erg jonge kunstenaars die volledig in de democratie waren opgegroeid, en zonder censuur of het perspectief van de koloniale oorlog.” (3)

Die ervaringen laten ook in Exhausting Dance nog sporen na: postkoloniale theorievorming is het ideologische kader waarin Lepecki met concepten uit de dance and performance studies aan de slag gaat. Bovendien valt Lepecki’s denktrant geregeld terug op een kunstkritische en dramaturgische praktijk – bijvoorbeeld reflecties op kijken en schrijven, alsook de gewoonte om metaforen en concepten letterlijk te nemen of aan een fysiek onderzoek te onderwerpen. Dat Lepecki een tijdlang tussen twee continenten pendelde, levert een vertrouwdheid op die hem toelaat nieuwe Amerikaanse theorievorming te koppelen aan artistieke ontwikkelingen in Europa.

Exhausting Dance bevat doorwrochte analyses van recent werk van Bruce Nauman, Juan Dominguez, Xavier Le Roy, Jérôme Bel, La Ribot, Trisha Brown, William Pope L. en Vera Mantero, waarvan het gros al elders te lezen was. De omslag naar het boek levert tegelijk meer en minder op: de teksten zijn verder uitgewerkt en vooral academischer geworden, waardoor Lepecki’s wilde, scherpzinnige essayistische denktrant weleens verstart door een teveel aan kennisreproductie. (4) Maar samengevoegd en omkaderd ligt er ook een voortreffelijke kritische theorie over dans voor: Lepecki paart grondige inzichten en een politiek bewustzijn en overstijgt zo ruimschoots de polemieken en definitiekwesties omtrent ‘conceptuele dans’ die bij ons nog altijd en vogue zijn.

De vraag waar Lepecki mee van wal steekt verbindt dat laatste met het motto van Sloterdijk boven deze tekst. Vandaag is er op onze podia veel dans te zien waarin stilstand en traagheid centraal staan, waarin lichamen strompelen, struikelen en vallen, waarin zelfbeschikking en controle niet zonder meer vanzelfsprekend zijn. Plegen al die choreografen dan ‘verraad’ aan de dans? Lepecki draait de zaak om: zijn die nieuwe tendensen in de hedendaagse dans niet eerder op te vatten als een kritiek op de onbelemmerde mobiliteit van het moderne subject? We schetsen beknopt enkele van Lepecki’s voorstellen om met de dans ook de moderniteit uit te putten.


De voorbije jaren hebben conservatieve critici zich uitgesloofd in het bedenken van neologismen als ‘anti-dans’ en ‘non-danse’, termen die bepaalde choreografen beschuldigen van een verraad aan de dans. Die verwijten gaan slechts op vanuit een welbepaalde vooronderstelling, een specifieke ontologie van de dans: dans = beweging. Sinds dans een autonome kunstvorm werd in de renaissance zijn dans en beweging in toenemende mate aan elkaar gelijkgeschakeld, een tendens die niet toevallig samenvalt met de advent van de moderniteit, zo duidt Lepecki het historische karakter van deze opvatting. Het ideaal van onbelemmerde beweeglijkheid vond later onder meer een spectaculaire enscenering in de romantische handelingsballetten, een ‘zuivere’ vorm in het hoogmodernisme en laat tot op heden sporen na in de dans.

Dit ideaal is echter verknoopt met een enge notie van subjectiviteit, die bovendien zijn culturele disciplinering verdonkeremaant: “Choreography demands a yielding to commanding voices of masters (living and dead), it demands submitting body and desire to disciplining regimes (anatomical, dietary, gender, racial), all for the perfect fulfillment of a transcendental and preordained set of steps, postures, and gestures that nevertheless must appear ‘spontaneous’.” (p. 9) Om zijn alternatieve, politieke ontologie van dans te formuleren, grijpt Lepecki eveneens terug op de Renaissance, met name Thoinot Arbeau’s handboek Orchesographie (1589), dat dansen niet enkel met schrijven verbindt maar ook met rouwen. Het handboek neemt de plaats in van de afwezige of dode leermeester en laat de leerling toe om met dienst schim te dansen in een besloten studieruimte. “While dance is a technique for socializing, while dance is in itself a socialization, choreography appears as a solipsistic technology for socializing with the spectral, making present the force of the absent in the field of masculine desire.” (p. 27) Daarop bespreekt Lepecki hoe Bruce Nauman, Juan Dominguez en Xavier Le Roy dit mannelijke solipsisme – de eenzaamheid van het moderne, vrije subject – onder spanning zetten en aanwenden als een kritische figuur.

De “talige materialiteit” van lichaam en subject staat centraal in de analyse van Jérôme Bels werk, dat ruimte biedt aan verschillende vormen van afwezigheid en zo representatie als een vehikel voor de illusoire eenheid van het subject openbreekt. Aandacht voor afwezigheid, herinnering en projectie in dans en performance als motor voor een gepolitiseerde representatiekritiek zijn sinds Peggy Phelans klassieke essay ‘The ontology of performance: representation without reproduction’ (1993) (5) gemeengoed in de dans- en performancetheorie. Wat Lepecki toevoegt aan dit canonieke debat is de link met de historische wortels van choreografie en de kinetiek van het moderne subject. De originaliteit van Lepecki en ook de meest overtuigende analyses in Exhausting Dance liggen echter elders, namelijk in zijn theorie van stillness, het struikelen en een “politiek van de grond” – motieven die hij niet metaforisch opvat maar letterlijk neemt teneinde uit te vissen wat ze reveleren.

In de stilstand wordt de band tussen dans en beweging letterlijk uitgeput, een “still-act” waarbij intensiteiten en micropercepties worden gegenereerd. Maar stilstand is ook een moment waarop de geschiedenis ondervraagd kan worden, of, zoals antropologe Nadia Seremetakis het zegt met een knipoog naar Walter Benjamin: “Stillness is the moment when the buried, the discarded, and the forgotten escape to the social surface of awareness like life-supporting oxygen. It is the moment of exit from historical dust.” (6) Eens opgeroerd kruipt het historische stof overal tussen, dringt binnen in de poriën van het lichaam, zet er zich af en maakt spanningen in het subject duidelijk. “Against the brutality of historical dust literally falling onto bodies, the still-act reshapes the subject’s stance regarding movement and the passing of time,” zo schrijft Lepecki (p.15). Het is een sleutel om het werk van Vera Mantero te begrijpen, in het bijzonder de koloniale herinneringen die het bespoken. (7)

Dat het stof van een koloniale geschiedenis en racisme ook vandaag letterlijk een obstakel vormen voor de bewegingsruimte van kleurlingen of ‘anderen’ drijft Lepecki tot het ontwikkelen van een poëtica van het struikelen en een bespreking van het kruipen in de performances van William Pope L. Onbelemmerde bewegingsruimte is een privilege dat niet voor iedereen is voorbehouden – het kinetische verlangen van het moderne subject is niet onschuldig, net als ‘zelfbeweging’ een illusie is. “The kinetic spectacle of modernity erases from the picture of movement all the ecological catastrophes, personal tragedies, and communal disruptions brought about by the colonial plundering of resources, bodies, subjectivities that are needed in order to keep modernity’s “most real” reality in place: its kinetic being.” (p. 14) Geïnspireerd door Paul Carter formuleert Lepecki zijn politiek van de grond, waarin het lege blad van Feuillets choreografische handboek, de planken waarop Mallarmés danseres op spitzen balanceert en de gladde dansvloer in onze theaters op één lijn komen te staan met een gekoloniseerd en geëgaliseerd terrein: ze dienen alle hetzelfde, dominante fantasma van het kinetische, moderne subject. Een dans die hort en stoot, strompelt, struikelt en stilstaat brengt de neveneffecten ervan in herinnering en roept nieuwe, kritische vormen van subjectiviteit in het leven.

Literatuur

André Lepecki, Exhausting Dance. Performance and the politics of movement, London/New York: Routledge, 2006, 150 pp. ISBN 0-415-36254-7

Het on line platform voor dans- en performancekritiek Sarma werkt aan een anthologie van André Lepecki. In januari 2004 werd reeds het gros van zijn essays in tijdschriften, programmateksten en vier hoofdstukken uit zijn doctoraat ontsloten op www.sarma.be. Dit voorjaar volgen de Portugese kritieken die hij in de vroege jaren 1990 schreef voor het weekblad Blitz, aangevuld met een volledige Engelse vertaling.

Noten

(1) Peter Sloterdijk, Eurotaoïsme. Over de kritiek van de politieke kinetiek, Amsterdam, 1991, p. 31
(2) Zie Ibid. pp. 21-70. De “trage ontologie” is een begrip van Gaston Bachelard, een van de gemeenschappelijke bronnen van Sloterdijk en Lepecki.
(3) André Lepecki, ‘Poetics’, http://www.sarma.be/nieuw/critics/lepecki.htm
(4) Merk op dat de academisering in Lepecki’s werk ook een bewuste strategie is, erop gericht om voor dance studies een plek op te eisen binnen de menswetenschappen. Het epistemologische en politieke enthousiasme van dat project spreekt in het bijzonder uit een bundel die hij twee jaar geleden samenstelde: André Lepecki (ed.), Of the Presence of the Body. Essays on Dance and Performance Theory, Middletown CT, 2004. Zie mijn bespreking in De Witte Raaf 114, maart-april 2005, pp. 45-46 (digitaal op http://www.sarma.be/text.asp?id=1121).
(5) Peggy Phelan, Unmarked. The Politics of Performance, London/New York, 1993, pp. 146-166
(6) Geciteerd in Lepecki, p. 15. Overigens is een sleuteltekst van Lepecki die het begrip ‘stillness’ in een historisch perspectief onderzoekt niet in Exhausting Dance opgenomen. Zie André Lepecki, ‘Still: On the Vibratile Microscopy of Dance’, in Gabriele Brandstetter en Hortensia Völckers (eds.), ReMembering the Body, Ostfildern-Ruit (D), 2000, pp. 334-366
(7) Evenmin opgenomen in Exhausting Dance, maar verhelderend voor Lepecki’s lectuur van Benjamin: André Lepecki, ‘Historical Dust and the Ground of Violence. Colonial Memory in a Dance by Vera Mantero’, Performance Research, jg. 8 nr. 2 (2003), pp. 46-54