Vooruitgang en andere illusies

Boekbespreking van John Grays 'Provocaties'

Oikos 1 Sep 2005Dutch

item doc

Contextual note
Deze boekrecensie verscheen in Oikos nr. 34, 3/2005, pp. 65-66.

Bespreking van John Gray, Provovcaties. Gedachten over vooruitgang en andere illusies, Amsterdam: Ambo, 2004, 215 pp., ISBN 90 263 1878 2

“Illusies zijn niet louter vergissingen. Het zijn overtuigingen waar we aan vasthouden om redenen die niets van doen hebben met de waarheid. We keren ons niet naar de godsdienst voor een verklaring van het universum, maar om zin aan het bestaan te kunnen geven.” (p. 10-11) Provocaties verzamelt een reeks bijdragen van de Britse denker John Gray aan The New Statesman, waarin illusies centraal staan. Niet enkel hoe ze ons leven betekenisvol maken, vooral ook hoe ze in een seculiere maatschappij al te gemakkelijk voor waar worden aangenomen en dus gevaarlijk kunnen zijn.

Gray schrijft in een toegankelijke en uitermate polemische stijl, wat bijdraagt aan de scherpte van zijn Provocaties, maar ook aan de korte adem ervan. Dezelfde gedachten worden geregeld herkauwd, een aantal stukken overleeft de sprong van krant naar boek niet. Bijdragen over de oorlog in Irak voegen weinig toe aan wat elders in analyses wordt geschreven, opstellen over de EU zijn enkel interessant omwille van het Britse perspectief. Naast een scherpe pen hanteert Gray wel de leerrijke kritische strategie van historisering, waarbij hij uitlegt hoe actuele conflicten en denkbeelden teruggaan op politieke denkers uit de Verlichting of strekkingen binnen het christelijke geloof.

De illusie van de vooruitgang is thema van het eerste deel, de ontmaskering ervan Grays stokpaardje dat in alle stukken opduikt. Gray is posthumanist en politiek-economisch anti-liberaal in zijn denken. Het vooruitgangsgeloof en het liberale humanisme dat we geërfd hebben van de Verlichting moet er dus aan geloven: kennis maakt ons niet vrij. De geschiedenis verloopt niet lineair en zal evenmin eindigen met de realisatie van liberale, marxistische, positivistische, wetenschappelijk-technologische, kapitalistische en andere utopieën. Gray schildert ze een voor een af als messianistische bewegingen die de traditionele geloofsovertuigingen hebben vervangen, zij het dat ze de christelijke erkenning van menselijke kwetsbaarheid glashard ontkennen. “In de wetenschap is vooruitgang een feit, in ethiek en politiek is het een bijgeloof. (…) Postmoderne denkers kunnen de wetenschappelijke vooruitgang in twijfel trekken, maar hij is zonder twijfel reëel. De illusie ligt in het geloof dat hij een fundamentele verandering in de menselijke conditie kan veroorzaken.” (p. 9)

Schaarste is een terugkerend thema, dat kwesties van wetenschap, economie, politiek en oorlogen om schaarse hulpbronnen verbindt. Aan de hand van de stroompannes die Groot-Brittanië teisteren sinds de massale privatisering, stelt Gray vast dat velen het fundamentele karakter van dit probleem ontkennen: “Alle partijen onderschrijven het geloof dat er geen grenzen aan de menselijke ambitie zijn die niet kunnen worden overwonnen met behulp van de technologie.” En hij noemt als diepere waarheid: “De menselijke ambities zijn dan misschien grenzeloos, de hulpbronnen van de aarde zijn onomkeerbaar eindig.” (p. 63) Of nog: “Het geloof dat de schaarste aan hulpbronnen door industrialisering opgeheven kan worden, verenigt veel schijnbaar tegengestelde politieke standpunten.” (p. 119) “Feitelijk schept industrialisatie een nieuwe reeks schaarse goederen.” (p. 123)

In dit verband reageert Gray ook op het groene gedachtegoed. Hij merkt bijvoorbeeld op dat biodiversiteit en een ongeremde bevolkingsgroei niet kunnen samengaan, maar vraagt zich ook af welke instelling het probleem van overbevolking durft aan te pakken, als er überhaupt al politiek gezag op zo’n grote schaal mogelijk is. Elders verwijt hij economen dat ze geen grenzen aan de groei willen accepteren en schaart zich achter de groene gedachte van duurzaamheid en schaalverkleining. Maar ook hier betwijfelt hij de haalbaarheid ervan via politieke weg.

“Teneinde etnische en religieuze vijandschappen te voorkomen die in wisselwerking staan met het schaarser worden van olie, water en andere behoeften, hebben we een wereldomvattend programma nodig van beteugeling en verduurzaming. Een dergelijk programma is echter zelfs in het gunstigste geval moeilijk voorstelbaar en onmogelijk, omdat belangrijke regio’s in de wereld met elkaar in oorlog zijn. Het realistische vooruitzicht is dat we niet méér kunnen doen dan een ramp voorkomen, een taak die stoïcisme en standvastigheid vereist in plaats van utopische verbeeldingskracht.” (p. 111)

Waar wil Gray dan wel naartoe? Hij laat nooit het achterste van zijn tong zien; dat hij zich tevreden stelt met een defaitistisch discours lijkt eerder intellectuele gemakzucht dan cynisme: “Er is geen markt voor de waarheid dat veel van onze problemen feitelijk onoplosbaar zijn. Terwijl de godsdienst ons in staat stelde dit pijnlijke feit te accepteren, is het tegenwoordig bijna een taboe geworden.” (p. 60)

Een goed deel van Provocaties is gewijd aan terrorisme, oorlog en de crisis in Irak, waarbij de democratische zendingsdrang van de Amerikaanse president en het ideaal van een universele beschaving de centrale waanbeelden zijn. “Het geloof dat democratische waarden altijd universeel geaccepteerd zullen worden, is een fundamentele misvatting.” (p. 34) Er zijn vele manieren om tot moderniteit te komen, zoals er vele manieren zijn om om te gaan met het probleem van veiligheid dat samenhangt met het uiteenvallen van staten en terrorisme: “Een lossere, meer gefragmenteerde wereld zou een minder redelijke wereld zijn. Maar het zou wel een veiligere wereld zijn.” (p. 94) Hoe die schaalverkleining zou moeten gebeuren, laat Gray weerom open.

In ethische vraagstukken tenslotte is Gray geen consistent denker en vergaloppeert hij zich soms ook. Met het “vermogen om te lijden” als argument stelt hij dat “zelfs als gevangenen het ermee eens zouden zijn, het moreel gezien ontoelaatbaar zou zijn om hen voor gevaarlijke medische experimenten te gebruiken. Geen enkele vorm van toestemming kan de hun toegebrachte schade minder werkelijk maken. Alleen hun machteloosheid zou erdoor weerspiegeld worden.” (p. 80) Dat weerhoudt hem er niet van om zich elders achter het pleidooi voor “gerechtigd martelen” te scharen van de Amerikaan Alan Dershowitz. Martelpraktijken zijn op vele plaatsen in zwang, waaronder in de VS, dus als ze een wettelijk kader kregen zou dat de rechten van bijvoorbeeld terroristen erop vooruithelpen. En ja, dat kan meteen een aanleiding zijn om de stoffige Verklaring van de Universele Rechten van de Mens van de VN te herzien en te verbeteren. Gelooft Gray dan plots toch in ethische vooruitgang?