Altijd weer dat lichaam

Financieel-Economische Tijd 19 May 2005Dutch

item doc

Contextual note
This text is about a few performances on the 2005 Kunstenfestivaldesarts that showed a striking similarity in the way in which they considered the human body as a truth factor in theatre, with only Jérôme Bel heving doubts about that.

Een prominent thema in het Kunstenfestivaldesarts is het menselijk lichaam. Als bron van ervaring en kennis, zoals bij Charlotte Vanden Eynde, als canvas waarop we fundamentele betekenissen projecteren, zoals bij Franko B., of als de locus van narcistisch verzet bij Rodrigo Garcia. Jérôme Bel kijkt monkellachend toe.

Die fixatie op het lichaam is niet verwonderlijk. Hoewel het in de westerse cultuur zijn goddelijke status of verbondenheid met de kosmos verloren is, blijft het af en toe koppig tegenpruttelen, dienst weigeren of heftig reageren bij emoties. Daardoor lijkt het de plek van de laatste waarheid, die zich niets aantrekt van de wisselvalligheden van de cultuur. Tegenover een cultuur die ons overlaadt en verwart met een niet aflatende stroom informatie en opinies staat een protesterend lichaam waarmee niet te onderhandelen valt. De paradox is echter dat we enkel door de cultuur beseffen dat we een (eigen) lichaam hebben, en er waarheid aan kunnen toedichten.

Charlotte Vanden Eynde exploreert in ‘Beginnings/Endings’ haast antropologisch dat dubbele karakter, deels natuur, deels cultuur, van het lichaam. Het stuk opent met een lichtflits die een glimp van zes dansers laat zien. Vanaf het weer verduisterde podium klinken daarna verwarde geluiden op:dingen-lichamen die met een schok constateren dat ze er zijn. Als het licht opgaat zie je zes dansers in wit, onschuldig ondergoed, als kinderen of peuters. De exploratie van hun eigen lichaam en dat van anderen gaat gelijk op. Welk geluid maakt het, hoe voelt het aan, hoe zit het in elkaar? Lange tijd blijft die exploratie even ongericht en vormeloos als de lichamen in hun witte ondergoed. Pas als er aangeklede dansers verschijnen ontstaat er iets als een menselijke, betekenisvolle relatie tussen deze lichamen. Meteen verschijnt ook het naakte lichaam ten tonele. Naaktheid niet als onschuld of zuiverheid, maar als de ultieme inkleding van het lichaam als cultuurproduct, die net daarom steeds verborgen moet blijven. Of nog: naaktheid als de ultieme staat van het lichaam bij de dood. Het mooie van dit werk is dat het die stadia vrij juist, zonder pathetiek representeert. Af en toe wordt de voorstelling zelfs raadselachtig. Ze representeert zo het blote feit dat we ons zelden bewust zijn van de het ongewisse traject waarlangs het lichaam uiteindelijk, maar wel onuitwisbaar, cultureel betekend raakt. Toch ‘lukt’ het stuk niet echt: het blijft teveel representatie van inzichten die onderhand gemeengoed zijn. Met de uitstekende cast die de choreografe had, was er wellicht meer mogelijk.

Franko B. probeerde in ‘I miss you’ net die representatie te ontwijken. Hij greep daartoe meteen naar het sterkste argument. Welk verweer heb je immers tegen een corpulente, witgeschilderde, naakte man die met gedragen pas heen en weer loopt over een witte catwalk terwijl zijn bloed wegdruppelt uit open injectienaalden in zijn onderarm? In de beeldengalerij van het PSK, ‘Bozar’ dus, wordt dat echter onvermijdelijk een ambiguë daad. Uiteraard word je met jezelf geconfronteerd: wat sta je hier te doen, waar kijk je naar, welke emotie of walging roept dit op? Als Franko B. op het einde van het gangpad telkens de toeschouwers nadrukkelijk monstert confronteert dat je, al is het via een omweg, met je eigen ervaring. Maar ook met je blik. De drommen toeschouwers fotografen rondom bieden een scherp beeld van je eigen activiteit als kijker en kunstminnaar. Plots beginnen in deze ruimte de ‘grensverleggende’ performances en tentoonstellingen van de jaren ’60 in het PSK mee te klinken. Je ziet bijna het oude decor van buizenstellingen terug opdoemen. Al is het waar dat dit naakte, bloedende lichaam, een canvas voor de verbeelding is, zoals Franko B. het wil, de spoken uit het verleden van de cultuur verdwijnen daarom niet.

Rodrigo Garcia’s ‘La historia de Ronald el payaso de MacDonalds’ heeft geen last van dergelijke complexiteit. ‘Gooi het in het de groep’ is zijn devies. Het podium raakt niet alleen bedolven onder steeds meer troep, eten en rattenvergif, drie mannelijke acteurs laten er zich ook steeds verder gaan in verbale en fysieke transgressie. Hun eerste doelwit zijn de USA en Mc Donalds , maar dan eerder als metafoor voor de oerpapa en zijn aartsengel– en die MOETEN dood – dan om grondig onderbouwde politieke of andere redenen. De voorstelling demonstreert perfect waarom het protest van de jaren ’60 eindigde in een verhoogde afzet van de Renault Espace: narcistische logica, eufemistisch omschreven als ‘denken vanuit de buik’ eindigt in gefrustreerde identificatie met de ‘papa-vijand’. Daar word je niet wijzer van, noch wordt de wereld er beter van.

Jérôme Bel, de Franse choreograaf die op het festival dagelijks debatteert met artiesten, plaatste bij al dat geloof in het lichaam een intelligente kanttekening. Zijn ‘Made in Thailand’, een gesprek met de Thaise choreograaf Pichet Kluchun, demonstreert haarscherp dat dans en beweging – dus ook het lichaam - niet uit zichzelf spreken, maar hun betekenis vooral uit een cultureel systeem halen. Al valt op die stelling ook veel af te dingen, dit was op zijn minst een propositie de uitnodigde tot reflectie, zonder de kijker met mystiek, ideologie en zelfs cafépraat om de oren te slaan. Iets waar Garcia in uitblonk.