De beweging houdt nooit op

Trisha Brown met gemengd programma in deSingel

De Morgen 3 May 2005Dutch

item doc

Contextual note
Dit is de originele auteursversie van de recensie die in sterk in gekorte vorm in de krant De Morgen verscheen.

De Amerikaanse choreografe Trisha Brown is intussen zowat een halve eeuw actief, ze schreef geschiedenis als boegbeeld van de postmoderne dans, maar weet niet van ophouden. Ze is geregeld in ons land met operaregies, oud en nieuw choreografisch werk, waarnaar het telkens weer uitkijken is. Omdat Browns formele werk tegelijk complex, helder en dwingend is en zich nog altijd bewust weerspannig toont tegenover narrativiteit en betekenis. Het gemengde programma afgelopen weekend in deSingel was niet echt een hoogvlieger, maar omspande wel mooi Browns choreografische oeuvre voor de theaterzaal, met knipogen naar grote voorbeelden Cage, Cunningham en Rauschenberg als een rode draad. Twee korte fragmenten uit de opera Carmen (1987), de opstap naar Browns latere onderzoek rond klassieke muziek en narrativiteit, stonden wat verloren in dit programma.

Het prachtige vrouwenkwartet Glacial Decoy (1979) is een ijkpunt in Browns oeuvre, het markeert zowel de samenwerking met Robert Rauschenberg als de terugkeer naar de theaterzaal, na twee decennia experimenteel werk. Een achterwand met zwartwitdia’s geschoten op het platteland, geen muziek, en een groot, leeg speelvlak. En een proscenium en coulissen, want die zijn Browns kader en werkmateriaal in dit stuk: de choreografie glijdt heen en weer, verdwijnt links in de gordijnen om rechts weer tevoorschijn te komen, en omgekeerd. De vier danseressen onderhandelen voortdurend de verkaveling van de ruimte, flirten met de coulissen en brengen de ruimte tussen hen in tot leven. Lichtvoetig en speels dansen ze unisono en bouwen structuren op om die even plotseling weer af te breken en door te geven aan het geheugen. In Glacial Decoy verschijnen Browns lichamen overigens nog als een eenheid, gehuld in Rauschenbergs klokvormige, wit-doorschijnende kleedjes. Een ‘onbelemmerd zicht op de dans’ leek hier eerder een bekommernis dan het gendervraagstuk – een element dat met name door Anne Teresa De Keersmaeker werd opgepikt en uitgewerkt.

De democratische verdeling van bewegingsimpulsen over het gehele lichaam krijgt in Present Tense (2003) een wat saaie, academische behandeling die veraf staat van de ontwapende speelsheid van het oudere werk. Het stuk is plechtstatig en nadrukkelijk verticaal georganiseerd, waarbij de dansers telkens uit balans geraken en met die ene bewegingsimpuls zowel groep als choreografie uiteen waaieren in een complexe schriftuur van wapperende, slingerende en meanderende lichamen. En weer schort Brown het verloop op, onstaan er bizarre configuraties en clusters, waarna ze het geheel een andere, verrassende richting uitstuurt. Wat nooit ophoudt, is de beweging, de zwaartekracht krijgt nooit zijn volledige deel: horizontale lichamen worden gedragen, om de spanning op te drijven. En weerom te onderhandelen met de zwaartekracht, want Browns werk is ondanks het schijnbaar toevallige verloop altijd berekend en geconstrueerd. De sonates en interludia voor geprepareerde piano zijn dan ook niet meer dan een verre verwijzing naar het gedachtegoed van John Cage.

Spannender qua choreografie is het nieuwe how long does the subject linger on the edge of the volume…, dat ten volle de democratische lichaamsbehandeling uitspeelt in complexe arm- en beenpartijen. Grillig en virtuoos haken dansende lichamen in elkaar tot een cluster die over de grond rolt en zich via drie koppels weer ontrafelt tot een veelkantige ruimtelijke choreografie. De gladde blauwe en rode pakjes en de computeranimatie van Paul Kaiser en Shelley Eshkar zijn een wat banale knipoog naar het late werk van Merce Cunningham, terwijl Browns werk sowieso doordrongen is van zijn erfenis.