Hoe elkaar ontmoeten?

Philipp Gehmacher over 'good enough' en 'Incubator'

De Morgen 8 Apr 2005Dutch

item doc

Contextual note
Dit is de originele auteursversie van het interview dat in licht gewijzigde versie in de krant De Morgen verscheen.

Eenzaamheid, aanraking en ontmoeting, dat zijn de sleutelwoorden in het recente oeuvre van de Oostenrijkse choreograaf Philipp Gehmacher. Zijn formele expressionisme is dwars qua vormentaal en gedrenkt in melancholie. Het wil recht doen aan de verschillen tussen mensen in hun samenzijn op scène. In het ambigue mannenduet good enough geraken de figuren nog niet uit hun isolatie, in het nieuwe kwartet Incubator is er ruimte voor complexere sociale verhoudingen. En dat alles gevat in een onderzoek van eenvoudige armgebaren en wat ze vertellen.

Hoewel bijzonder expressief en leesbaar qua vorm, is het moeilijk om te zeggen waar Gehmachers werk nu precies over gaat. Hoewel zijn voorstellingen erg persoonlijk zijn, spreekt hij zelf haast als een theaterwetenschapper over zijn werk wanneer hij zijn choreografische principes toelicht. Hij geeft toe dat de betekenis van dat alles wellicht zijn blinde vlek is, maar tegelijk gruwt hij ook van gepsychologiseer en gebabbel en schreef hij op school een verhandeling ‘against aboutness’. Gevraagd hoe zijn werk zou omschrijven, noemt Gehmacher toch al snel drie pijlers.

“Er is een sterke focus op lichamelijkheid, preciezer nog een geloof dat lichamen er zogezegd voor kunnen kiezen op strikt fysieke wijze dingen te vertellen, te tonen en uit te drukken. Daarbij laten ze zich weinig gelegen aan de conventies van het bekende spectrum aan dansstijlen en genres. Daarnaast is er een focus op de theatermiddelen, waarbij ik licht, geluid en dergelijke steeds meer autonomie verleen. Mijn werk mag er verder relatief gereduceerd en minimaal uitzien in vergelijking met veel voorstellingen waarin het spectaculaire een centrale plaats inneemt, maar dat is slechts één zijde van de medaille: er is ook nog een keerzijde.” Terug naar af: hoe zullen we praten over die zoektocht naar de keerzijde, naar dat wat door het werk spookt en ons aanspreekt, maar zich zo moeizaam laat vertalen in woorden?

Voor het nieuwe project Incubator wilde Gehmacher de gebruikelijke productievoorwaarden oprekken en veel tijd nemen voor onderzoek. “Naast een lange voorbereidingstijd om thema’s en materiaal te verzamelen en te verwerken, is het project uitgedacht in vier etappes,” vertelt Gehmacher. “Daarbij nemen we telkens een kleine maand tijd om het werkproces weer op te pikken, specifieke aspecten ervan verder te ontwikkelen en te verfijnen en dan telkens met een andere voorstelling uit te komen. Elke stop heeft dus een eigen invalshoek die organisch voortkomt uit het proces en aansluit bij de locatie. Na Wenen en Berlijn komen we hier in het Brusselse Kaaitheater in een theater met een proscenium terecht: het heeft dus geen zin om hier een installatie te maken, wel zullen we het theateraspect hier verder vormgeven.”

Incubator ziet Gehmacher zelf als een voorlopig eindpunt in zijn oeuvre, waarbij thema’s die hem al langer bezighouden tot volle wasdom zijn gekomen. “Eenvoudig gezegd probeer ik al enkele jaren te begrijpen hoe eenzame figuren in hun lichamelijkheid andere mensen kunnen ontmoeten op scène. Wat is het sociale? Waar begint het sociale, eerder dan het individu, het paar of het koppel? Wat is een groep of familie op scène? Welke socialiteit wordt er getoond? Manipuleren de figuren elkaar, zien ze elkaar als objecten? Kunnen ze die visie wijzigen? Het sociale is niet zomaar fysiek aanwezig of zichtbaar, maar het gaat gepaard met berekening en manipulatie, met het spel der blikken en een zekere brutaliteit. Iemand komt binnen en neemt ruimte in, neemt daarmee ook ruimte van anderen en verandert daardoor de hele scène. Dat is een serieuze ingreep, het heeft met performativiteit te maken, met het bijsturen van een bestaande werkelijkheid.”

Die problematiek van de ontmoeting speelt zich ook af op het microniveau van het bewegingsmateriaal zelf, dat vooral bestaat uit armbewegingen. “Mijn expressieve middelen en persoonlijke bewegingstaal verhielden zich altijd moeizaam tot interactie, daarom is de ontwikkeling van de aanraking in Incubator een grote stap,” zo zegt Gehmacher. “En het is niet zomaar een vluchtige aanraking, maar een echte ontmoeting die plaatsvindt. Wat betekent de aanraking van een object, van een andere persoon? Wat ervaart die hand die zich voorbij de eigen kinesfeer beweegt? Er is een wereld van verschil tussen een hand die grijpt en zich verbrandt, een hand die wijst, een hand die de afstand tussen mensen peilt en een hand die iemand aanraakt en tactiel wordt. Dat transformatieproces is betekenisvol.”

In het sociale schuilt voor Gehmacher ook een esthetische vraag, die met het werkproces zelf verbonden is. “Als je met mensen wilt communiceren, dan kun je je eigen taal en gewoonten niet zonder meer behouden. Persoonlijk ben ik daardoor met Incubator op het punt gekomen van de vraag of ik zelf als artistiek leider van de groep in de toekomst nog op scène wil staan of niet. Mijn werk is immers sterk met mijn organisme en mijn persoonlijke ontwikkeling verbonden, en ik wil niet altijd het referentiepunt zijn op scène. In traditionele danscompagnieën worden mensen vaak beschouwd als neutraal en inwisselbaar, als instrumenten die de esthetica van een bepaalde choreograaf vertegenwoordigen. Op zo’n manier wil ik niet werken, ik wil precies zien hoe verschillend mensen van elkaar kunnen zijn. Die zogenaamde gelijkheid houd ik voor bekeken, zoveel is duidelijk.”

De heropname van het mannenduet good enough (2001) in een versie met de Duitse theatermaker Raimund Hoghe stelt die kwestie van verschil enkel scherper. “Het gaat om een duet, ik sta dus op scène met iemand die heel anders is dan mezelf. Bovendien heel anders dan de meeste mensen. Hoe zou het zijn met iemand die geen professioneel getrainde danser is? Met iemand van een andere generatie? Door zijn kromgegroeide rug is het moeilijk om iemand te vinden die specifieker, verschillender, idiosyncratischer, meer ‘anders’ is dan Raimund Hoghe. Dat punt is interessant, omdat ik in mijn bewegingstaal veel gebruik maak van torsies en vervorming, terwijl de rug van Raimund altijd al vervormd is. Wat moet hij dan nog tonen op scène? En wat moet ik voor mezelf doen? De nieuwe versie confronteert me veel sterker met mezelf en levert me over aan het moment. Na vier jaar komt good enough dus terug tot leven, maar veel meer als een mentale partituur dan als een gechoreografeerd stuk.”

Zo komt de persoonlijke kant van Gehmachers werk toch weer in beeld. “Uitproberen van nieuwe ideetjes interesseert me eigenlijk niet. In de manier waarop ik werk of leef met mijn werk, gaat het telkens weer om het uitspitten van die ene catalogus van vragen in mijn hoofd, en die is heel erg van mezelf. Daarmee duikt ook de vraag op of andere mensen wel mijn catalogus kunnen brengen? En wat hun catalogus is en hoe die op de planken gebracht kan worden. Daarom vraagt het soms, zoals in Incubator, om een langer proces om tot de keerzijde van de dingen te komen. Je moet immers begrijpen wie de anderen zijn, wat ze doen, hoe ze zich uitdrukken. Wat is hun persoonlijke dramaturgie, wat hun hoogtepunt? Ben je degene die slaat of degene die geslagen wil worden? Of is je climax dat je zwijgt en buitengaat? Uiteindelijk komt het steeds op hetzelfde neer: hoe kun je existentiële vragen in vorm omzetten?”

 

Wie is Philipp Gehmacher?

Na studies in Londen onder het mentorschap van choreografe Rosemary Butcher, creëerde de jonge Oostenrijker Philipp Gehmacher (1975) op vijf jaar tijd een opmerkelijk oeuvre bij elkaar. Sinds de solo In the absence (1999) onderzoekt Gehmacher thema’s als afwezigheid, eenzaamheid, aanraking en ontmoeting in een uitermate sobere en eigenzinnige bewegingstaal. Getorste, struikelende, krimpende en vallende lichamen proberen normale verhoudingen aan te gaan op scène. Die dwarse, horizontale choreografieën zoeken zich een weg in de verticale wereld van het theater en bestaande samenlevingsmodellen. In het duet good enough (2001), het kwintet Mountains are mountains (2003) en het kwartet Incubator (2004-05) zijn het armgebaren die de transformatie van eenzaamheid naar het sociale mogelijk maken. Dat levert een duister expressionisme op, abstract en weerbarstig, maar bijzonder door de complexiteit die het bereikt in formeel choreografisch onderzoek.