Leven en denken in het onvertrouwde

Oikos 1 Feb 2005Dutch

item doc

Peter Sloterdijk, Sferen. I. Bellen – microsferologie. II. Globes – macrosferologie, Amsterdam: Boom, 2003, 950 pp., ISBN 90 5352 865 2

Sjoerd van Tuinen, Sloterdijk. Binnenstebuiten denken, Kampen: Klement, 2004, 184 pp., ISBN 90 289 2478 2

Wat ons mens-zijn ten diepste tekent volgens de Duitse filosoof Peter Sloterdijk is “van gedeelde stemmingen en van gemeenschappelijke veronderstellingen af te hangen.” Die gemeenschappelijke symbolische ruimte bedenkt Sloterdijk met de term ‘sfeer’, zijn project is het schrijven van een cultuurgeschiedenis die dat begrip exploreert om een beter zicht te krijgen op de vraag ‘waar is de mens?’ Tussen 1998 en 2004 realiseerde Sloterdijk het drieluik Sferen, waarvan de eerste twee delen nu enigszins ingekort in het Nederlands beschikbaar zijn in één vuistdik volume.

Mensen en samenlevingen sleutelen voortdurend aan een binnenwereld, een cultureel vormgegeven immuunstructuur die hen beschermt tegen provocaties allerhande van een vreemde buitenwereld die zich nooit helemaal restloos laat verinnerlijken. Die symbolische klimaatbeheersing mag dan al door mensen worden vormgegeven, ze gebeurt steeds op basis van aangetroffen, gegeven en overgeleverde omstandigheden. “Het dichten van de binnenruimte breekt steeds weer opnieuw de destructieve spits van het toevallige en zinloze af. De opkomst van het uiterlijke, vreemde, toevallige, sferen opblazende wordt van meet af aan tegemoet getreden met een proces van werelddichting, waarin gestreefd wordt al het uiterlijke, ook al is het nog zo gruwelijk en heterogeen, alle demonen van het negatieve en de monsters van de vreemdheid in een verruimd innerlijk te incorporeren.” (p. 42)

Als Sloterdijk zich in dit licht afvraagt waar de mens is, dan knaagt hij aan de moderne notie van subjectiviteit, waarin autonomie, vrijheid en individualisme hoogtij vieren. Zonder open te staan voor het vreemde, onverschillige, meerduidige, is het vandaag echter niet langer mogelijk om over subjectiviteit te denken, zo meent Sloterdijk: “Kant had geleerd dat de vraag waarmee de mens zich vergewist van zijn positie in de wereld moet luiden: ‘Wat mogen we hopen?’ Na de aardverschuivingen van de twintigste eeuw weten we dat de vraag luidt: ‘Waar zijn we, wanneer we in het onvertrouwde zijn?’” (p. 396)

In een breedvoerige en meanderende stijl vat Sloterdijk een tocht aan doorheen de cultuurgeschiedenis, op zoek naar een antwoord op deze vraag, waarbij hij gretig associeert en speculeert in essayistische trant. Hij wil geen omvattende theorie ontwerpen, maar integendeel ook zijn kennis voortdurend lokaliseren of uitdagen door zich in te leven in premoderne en niet-westerse culturen, waarbij hij een sterk historisch besef aan de dag legt. Eigenlijk balanceren de eerste twee delen van Sferen voortdurend op de rand van de moderniteit, om wereldbeelden, samenlevingsvormen en vragen die we door toedoen van het Verlichtingsdenken vergeten zijn of veronachtzaamd hebben van onder het stof te halen. Zo confronteert Sloterdijk onder meer beschouwingen over het hart van mystici en wetenschappers, bestudeert de Judaskas bij Giotto en de wonderboom op schilderijen van Magritte, wijdt uit over de triniteit, leest Nabokov en Musil, staat terloops stil bij de oorsprong van het manicheïsme of het begrip transparantie, traceert een evolutie in de productie van wereldbollen sinds de Renaissance, kijkt naar James Camerons film The Titanic, zoekt een verklaring voor de metersdikke muren in de Mesopotamische stedenbouw, licht de ingrijpende invloed van Plato’s zonne-allegorie voor het westerse denken toe, en zet de paradox uiteen van inclusie als basis voor ethisch universalisme. Die trip is bovendien verlucht met honderden afbeeldingen.

Gezien de veelheid en diversiteit aan materiaal, laat Sferen zich op vele manieren lezen, in de eerste plaats als een theorie van de intimiteit, waarbij we op micro- en macrosferologisch niveau voortdurend de verhouding moeder-kind zoals die reeds in de baarmoeder tot stand komt, in herinnering brengen. Door die aandacht voor paarvorming en voor de mens in zijn milieu en sociale context, is het ook een theorie van de intersubjectiviteit. En als ontologie van de eindigheid, waarbij mensen hun eigen wereld vormgeven in het onvertrouwde, kan Sferen ook gelezen worden als een kritische theorie van techniek en maakbaarheid. De excessen van de technische complexiteit en het fenomeen van de globalisering zijn aan de orde in het derde deel Schuim, dat vooralsnog niet vertaald is. Een technisch-filosofisch werk is Sferen niet, wat de leesbaarheid ervan ten goede komt, al daagt Sloterdijk de lezer ook uit door de open invalshoek: kant-en-klare redeneringen en meningen vallen er niet te rapen, wel geeft het op haast elke pagina te denken.

Onlangs verscheen voor het eerst een inleidende Nederlandse monografie over Sloterdijks denken, geschreven door Sjoerd van Tuinen: Binnenstebuiten denken. Het is een wat schools boek, dat parafraserend (en met al te veel Duitse citaten) door het oeuvre van Sloterdijk fietst, de kritische en antropologische fase ervan toelicht, het confronteert met een uitgesproken wijsgerig kader, en er de receptiegeschiedenis van verhaalt. Van Tuinen wil zelf op de achtergrond blijven, waardoor hij er niet toe komt om eigen gedachtelijnen te ontwikkelen en ook de lezer te weinig binnen weet te lokken in Sloterdijks denken. Informatief is het boek wel wanneer Van Tuinen uitgebreid stilstaat bij een traditie die kritiek formuleert op het humanisme van Kant en de Verlichting – van Nietzsche en Heidegger over Foucault en Deleuze tot Sloterdijk. Waar hebben denkers en critici het vandaag over als ze begrippen als ‘posthumanisme’, ‘a-humanisme’ of zelfs ‘antihumanistisch humanisme’ in de mond nemen?

Inzet van discussie is hier weerom het autonome subject als basis voor de westerse moderniteit, waarin vrijheid, verantwoordelijkheid, maakbaarheid en vooruitgang centraal staan. Met Nietzsche kunnen we ons afvragen of onze lichamelijke neigingen niet eveneens deel uit van onze subjectiviteit? Die heteronomie zorgt voor verwarring, waarbij “nog niet duidelijk is of er van een opwaardering of degradatie van het subject sprake is. Het zou namelijk kunnen zijn dat bewustwording en het verlies van autonomie slechts een andere vorm van subjectiviteit mogelijk maken, ‘voorbij het ik en de wil’. Voor het verlies van de schijn krijgt het subject het spel van zijn lichaam en zijn extatische bewustzijn terug.” (p. 93). En wat met wetenschap en techniek, die vandaag zo verregaand in ons leven ingrijpen? Hoe om te gaan met de paradox dat de mens wil beheersen wat hem beheerst? “De domesticatie van de mens is het ‘grote ongedachte’in de geschiedenis van het humanisme.” (p.125) Dat we als mens autonoom en enkel binnenwereld zouden zijn, is een moderne mythe, die vandaag door de biotechnologie definitief op de helling komt te staan: we zijn verweven met het ‘buiten’. Daarom ook dat Sloterdijk in Sferen kennis- en levensvormen in herinnering brengt die voorafgaan aan het comfortabele humanisme en een dynamische relatie hebben met het vreemde buiten, waar zich dat ook ophoudt. Waar zijn we, wanneer we in het onvertrouwde zijn?