Hedendaagse dans, wat is dat?

Petite leçon sociologique

Etcetera 1 Apr 2004Dutch

item doc

Contextual note
A different version of this text was presented at the colloquium 'Constructing contemporary dance'. You can listen to a recording of that lecture (high/ low streaming quality). The ensuing panel discussion with Elke Van Campenhout, Koen Kwanten and Etienne Guilloteau can be listened to in high/ low streaming quality

Bestaat er zoiets als hedendaagse dans? Op het eerste gezicht is dat een nogal domme vraag, want er zijn mensen, opvoeringen, instellingen, subsidies die gedurig met deze uitdrukking worden verbonden. Rosas maakt hedendaagse dans, de Vooruit in Gent toont hedendaagse dans, de overheid subsidieert hedendaagse dans, u gaat er misschien regelmatig naar kijken en ik ben bezig erover te schrijven. Maar toch bestaat er wel iets dergelijks? Waar slaat deze uitdrukking eigenlijk op? Wat is haar referent? Of nog, en breder aangezet, waar gaat het eigenlijk over wanneer een artefact als hedendaagse kunst wordt ingeschaald?

Noties als ‘hedendaagse dans’ of ‘actuele kunst’ zijn geen exacte begrippen, zoveel is meteen duidelijk. Ze vormen de inzet van soms hoogoplopende discussies waarin regelmatig het verdict valt dat een publieke reeks van bewegingen allesbehalve dans is of een artefact misschien wel kunstig maar weinig hedendaags oogt – en dat, ondanks de vlag waaronder opvoering of werk koers varen. Het gat kortom om vage en , vooral, essentieel gecontesteerde uitdrukkingen. Die ontbreekt het per definitie aan een vaste betekenis, daarvoor bestaat er publiek te veel onenigheid over hun inhoud of reikwijdte. Dat is overigens hét voordeel van discussies doe méér dan meninkjesstrijden zijn. Ze ‘denaturaliseren’ betekenissen, ze vergroten de semantische wolk rond een categorie. Daarmee is echter nog niks gezegd over de werking van precies die categorie, als betekenaar noch als betekenisdrager.

Nu zijn er wel meer fuzzy concepts, ook buiten het domein van de kunst. Vraag tien sociale wetenschappers naar een definitie van woorden als ‘macht’ of – toch echt wel essentieel voor een sociale wetenschap – ‘sociaal’, en er bestaat een redelijke kans dat je minstens drie verschillende antwoorden zal krijgen. Onderling bakkeleien die wetenschappers dan ook in vaktijdschriften met veel animo en intellectuele acribie over ‘de juiste inhoud’ van deze twee uitdrukkingen. Deze academische vrijheid om over weinig meer dan woorden te redetwisten, wordt zonder veel kritische oprispingen van overheidswege gesubsidieerd. In de kunsten, of juister: in de dominante publieke omgang daarmee, ligt dat nu al een tijdje anders. Het is ondertussen bon ton, ook onder niet-populistische ‘intellectuelen’, om bijvoorbeeld de subsidies voor hedendaagse kunst of contemporaine dans ter discussie te stellen. En dan juist vanwege de heersende normloosheid, het opvallende gebrek aan duidelijke definities en standaarden. Zonder deze lijkt een subsidiebeslissing immer elke zakelijke grond te missen, waardoor ze kan afgedaan worden als een arbitraire vorm van culturele machtsuitoefening.

Nomen est omen

Met woorden als ‘macht’ of ‘kunst’ of ‘hedendaagse dans’ spoort dus niet zoiets als een juiste inhoud. Meer zelfs, er beantwoord géén objectief vaststelbare realiteit aan. Dat laatste veronderstellen we telken we het hebben over, bijvoorbeeld, hedendaagse dans. Met die uitdrukking is het als met zovele andere, als levensbelangrijker aangevoelde betekenaren, genre ‘liefde’, ‘vriendschap’, of ‘emoties’. Het gaat om performatieve categorieën, noties die keer op keer worden gebruikt vanuit de premisse dàt er zoiets bestaat (of liefde, vriendschap, emotionaliteit…). Die assumptie wordt vervolgens gerealiseerd of waargemaakt door ze op een beschrijvende manier te hanteren. Het gaat dan niet alleen over spreken of schrijven, maar evengoed over de handelingen van een adviescommissie of minister. De descriptieve wijze van communiceren of handelen, adviseren, beslissen… doet alsof ze enkel vooraf een gegeven werkelijkheid observeert, dan wel daarbinnen intervenieert. Terwijl ze die altijd ook actief construeert, mee vorm geeft. Dat, vooral dat, is performativiteit: iets, het geeft niet wat, representeren alsof het present is – alsof je maar je hand door het venster hoeft te steken om het aan te raken. ‘Realisme’ is slechts een ander woord voor performatieve (taal)daden die niet indiceren dat ze een realiteit afbakenen en instellen, maar integendeel het bestaan daarvan simuleren. Dat gebrek aan reflexiviteit verwondert eigenlijk niet. Nomen est omen, alleen kun je niet tegelijkertijd iets benoemen en tegelijk ook nog de act van het benoemen een naam geven. Juist die onmogelijkheid zorgt altijd weer opnieuw voor een blinde vlek in ieder vanzelfsprekend gebruik ban een categorie als hedendaagse dans.

Over wat wel of niet hedendaagse dans is, wordt dus hardop geredetwist in de veronderstelling dat er zoiets als hedendaagse dans bestaat. Juist die impliciete consensus in dissensus vormt de harde kern, zeg maar het realiteitsgeloof, van al wie van verre of dichtbij op het quasi-object genaamd ‘hedendaagse dans’ is betrokken (voor de sociologisch ingewijden: ik parafraseer inderdaad Pierre Bourdieu). Daar is allemaal niets mis mee, zolang we af en toe terdege beseffen wat we doen. Het is goed te weten dat dé hedendaagse dans slechts bestaat voor zover we spreken, handelen, beslissen alsof dat het geval is. Want het vermijdt dat een realiteitsgeloof tot doxa verhardt, het voorkomt ‘fundamentalisme’ (van een performatieve categorie gesproken…). Bij een béétje realiteitstwijfel – daarvoor volstaat mogelijkheidszin of contingentiebesef – is ‘het zijn’ van de hedendaagse dans géén zaak van reële, laat staan essentiële of wezenlijke kenmerken. Haar gegevenheid is enkel gegeven voor zover dat ook publiek wordt geconfirmeerd, dus zolang er een voldoende grote groep is die er ondanks alle onderlinge onenigheid vanuit gaat dat men zich in uitspraken, beslissingen, producties alsnog tot éénzelfde realiteit verhoudt. Men moet al in het bestaan van de hedendaagse dans geloven om dat vermeende object te zien, het te kunnen waarderen, daarbinnen actief te zijn. Nogmaals, dat geldt ook voor heel veel andere dingen. Bestaat bijvoorbeeld dé maatschappij wel? Of bestaan er talloze maatschappijgelovigen? De vraag stellen, is ze beantwoorden…

Geloofsgemeenschap

Over maatschappij gesproken: dat woord is in onze maatschappij ingeburgerd en dus –( ‘dus!’ – vanzelfsprekend (dit is, uiteraard, na de vraag van daarnet een zichzelf in de staart bijtende vaststelling). Met een uitdrukking als hedendaagse dans is het iet anders, alleen is ze niet evident in héél brede kring. Maar toch, anderen hebben het daar al voor mij over gehad, dus – ‘dus!’ – kan ik ook onbekommerd over hedendaags dans praten, zelfs al voorzie ik deze notie van een levensgroot vraagteken. In sociaal opzicht – en dat is essentieel (sic!) voor performatieve categorieën – kan ik op een minimum aan bestaansconsensus terugvallen. Zo zal geen lezer van dit blad mij voor een hele of halve gek aanzien omdat ik de notie ‘hedendaagse’ dans gebruik. U en ik kunnen trouwens verwijzen naar talloze publieke voorstellingen, naar namen van gelauwerde choreografen, naar instellingen en festival die zich allemaal nadrukkelijk aan de uitdrukking ‘hedendaagse dans’ committeren. En daarnaast is er uiteraard ook nog het publieke discours in de strikte zin. Er bestaat zoiets als hedendaagse danskritiek, of juister, we kunnen vaststellen dat een bepaalde kritiek zich nadrukkelijk als een apart genre profileert door zich altijd weer opnieuw op die noemer te beroepen, expliciet en vooral impliciet.

Hedendaagse dans is een performatieve want discursieve categorie. Die laatste uitdrukking wordt meestal verengd tot het domein van het talige of tekstuele: discours = woorden. Met die gangbare gelijkschakeling valt te leven, althans voor zover we inzien dat ieder geïnstitutionaliseerd discours tevens een hele resem materiële praktijken en instellingen omvat. Geen discours over hedendaagse dans zonder organisaties, commissies, foyers… en natuurlijk ook artistieke praktijken (‘choreograferen’, ‘bewegen’…) en artefacten (‘voorstellingen’). ‘Hedendaagse dans’ dat is dus een netwerk of dispositief van keel verscheiden actoren. Hun uiteenlopende handelingen en woorden werken op elkaar in, met nogal een onvoorspelbare effecten. Maar ze bezitten dus ook een soort van basiseffectiviteit, want ze reproduceren gedurig de permissie dat er zoiets als hedendaagse dans bestaat. Vanuit deze veronderstelling wordt dan juist hedendaagse dans gemaakt en getoond, eventueel ook gesmaakt en genoten. Maar is het resultaat dan soms niet gewoonweg hedendaagse dans? Alleen voor zover daarin gelood en het getoonde daarom als zodanig wordt ingeschaald. Er is een geloof in hedendaagse dans dat artefacten oplevert die vanuit datzelfde geloof als hedendaagse dans worden geobserveerd. Of juist niet – maar dat bevestigt natuurlijk enkel het bestaan van een geloofscirkel

Wat hieruit valt te besluiten? Niet dat eender wat voor hedendaagse dans kan doorgaan, wel dat die uitdrukking in een welomschreven milieu zodanig sociaal gevalideerd is, dat ze als vanzelfsprekend kan worden gebruikt om een reeks mensen, instellingen en praktijken te benoemen, te bekritiseren – kortom, betekenis vol te maken. Binnen dat milieu circuleren er tegelijkertijd uiteenlopende invullingen van de collectief gehanteerde betekenaar ‘hedendaagse dans’. Precies dat gedeelde gebruik van éénzelfde categorie vormt, los van iedere specifieke definitie, mee het fundament van een kunstwereld, zelfs van iedere sociale wereld. Het cement dat een sociale wereld bij elkaar houdt, bestaat uit weinig meer dan een resem vage wachtwoorden, een handvol betekenaren waarvan de referentiële waarde als onbetwijfelbaar geldt: ‘kunst’, ‘hedendaagse dans’, ‘choreografie’… Een kunstwereld als die van de hedendaagse dans laat overigens heel goed zien hoe stek de imaginaire identificatie met de veronderstelde ‘substantie’ van de integrerende wachtwoorden wel is. Neem bijvoorbeeld de recente golf aan zogeheten conceptuele dans, overigens een door de beeldende kunstwereld geïnspireerde uitdrukking die haast niemand beargumenteert. Dat hoeft ook niet, want – mijn verhaal wordt repetitief – ondertussen is ook deze notie zodanig in ‘het wereldje’ ingeburgerd dat daarbinnen verdere tekst en uitleg overbodig lijkt. ‘Conceptuele dans bestaat, ja toch, zie Jérôme Bel, Boris Charmatz…’. Echter, waarom hun werk conceptueel noemen? Het geven van voorbeelden om de realiteit van iets te bewijzen, veronderstelt alvast enkel wat moet worden bewezen. Hoe dit verder ook zij, net zoals de avant-garde in de beeldende kunst probeert de als conceptueel ingeschaalde dans de heersend kadrering te doorbreken, of op zijn minst ter discussie te stellen. Maar dat laat de danswereld niet zomaar gebeuren, daarvoor is ze te zeer gehecht aan haar ‘fantasma’. De regeldoorbreking lijven programmabrochures en kritiek simpelweg in als een reflexieve verbreding van de notie ‘hedendaagse dans’. De contestanten krijgen een plaats binnen de hedendaagse danswereld door ze sociaal te valideren als conceptuele kunstenaars, jawel, maar toch vooral ook als dansmakers. One does not easily give up one’s identity, een ‘geloofsgemeenschap’ geeft niet zonder slag of stoot haar gedeelde credo op.

Cultuuroorlogen

Performatieve noties zijn binnen een subcultuur of een sociale wereld zodanig evident dat de betrokkenen meestal blind zijn voor wat ze doen wanneer ze die uitdrukkingen in uitspraken, handelingen, beslissingen veronderstellen of thematiseren. Dat valt dus niets of niemand kwalijk te nemen, want geen sociale wereld zonder vanzelfsprekendheden of clichés. In de wereld van de hedendaagse dans twijfelt daarom niemand aan het bestaan van het gekoesterde geloofsobject. En wie dat toch doet, wordt ofwel als interessante vernieuwer ingelijfd (zie het voorbeeld van daarnet), ofwel genegeerd en gemarginaliseerd, met of zonder veel woorden buitengesloten (neen, geen voorbeeld). Dat is de sociale logica zelf, maar het genereert van de kant van ander sociale werelden ook een erg moreel discours over elitisme, exclusie en culturele macht. Ook dat vertoog is hoogst performatief, berusten dop ongethematiseerde veronderstellingen en appelleert evengoed aan een sociaal gedeeld geloof bijvoorbeeld in de mogelijkheid van het bestaan van sociale gelijkheid hier en nu (van een fantasma gesproken!). Cultuuroorlogen zijn de geloofsstrijden waarin uiteenlopende performatieve basiscategorieën van sociaal-culturele werelden met elkaar botsen. In dat soort van gevechten wint thans nogal eens de partij die de meeste gelovigen kan mobiliseren?. En ja, er zijn meer gelovigen in de U.F.O. genaamd ‘het publiek’ of ‘de burger’ dan in het onding ‘hedendaagse dans’.

Samenvatten: wat zijn performatieve categorieën? Sociaal gevalideerde constructies, geloofsobjecten, het cement van sociale werelden, gedeelde fantasma’s, sociale en persoonlijke identiteitsbronnen. ‘Hedendaagse dans’ is zo’n notie die tegelijkertijd een realiteit creëert en reproduceert, en tevens sociaal is gevalideerd. Dat heet dan een ‘sociaal feit’: een realiteit die binnen een sociaal netwerk als ‘verondersteld bestaand’ geldt. Precies daardoor houdt ze mensen, instellingen, artefacten en praktijken samen en reproduceert ze zoiets als een sociale wereld en een cultureel of artistiek dispositief. De veronderstelde werkelijkheid, genre hedendaagse dans, bestaat echt – in de sociale wereld die dat veronderstelt en mede daardoor echt bestaat. Dat is, toegegeven, een naar sociologisme neigende uitspraak die een vaststelling maalt zonder ook te willen toegeven dat ze die effectief mààkt – die doet alsof ze descriptief is, terwijl ze het specifieke vocabulaire van een performancetheorie hanteert. Jawel, dit is een circulair betoog dat zichzelf ondergraaft. Waarom ook niet? Wat is er mis met argumenten die zelfreflexief zijn. Je kan er, allicht, geen cultuuroorlogen meer winnen. Maar spreekt dat tegen een betoog? Is een zichzelf weerleggend verhaal ook per definitie een non-verhaal? Kan een ‘zwak denken’ niet precies in zijn zwakte sterk zijn? En ook: maakt de affiniteit met dit soort zwakheid niet de kunst, en dus ook de dans, hedendaags? Maar deze vraag – ook dat zij toegegeven – veronderstelt een specifieke visie op de hedendaagsheid van dans en kunst. En dus een particulier geloof (en daar wil ik het hier nu juist niet over hebben).