Dans, metadans, metametadans

Springdance preview

TM 1 Jun 2004Dutch

item doc

Contextual note
Steenbergen, Isabella. ‘Dans, metadans, metametadans. Springdance preview.’ TM, jg. 8 (juni 2004), nr. 5, pp. 66-67.

Gezien: midden april, Theater Kikker, Utrecht

Het Springdance Festival presenteerde midden april zijn tweejaarlijkse Preview. Op de podia van het Utrechtse Theater Kikker stelde een internationale selectie beginnende dansvernieuwers zich voor aan het publiek. Vanuit de danstraditie bezien verkiest Springdance inhoud boven vorm. Maar in hoeverre vertroebelt de traditie het zicht op dansvernieuwingen waarin die twee samenkomen? En in hoeverre hield de Springdance Preview 2004 die vertroebeling zelf in stand?

Ze kwamen uit Estland, Frankrijk, India en natuurlijk uit Nederland, de beginnende dansontwikkelaars die deze lente te zien waren tijdens de Springdance Preview. Met drie Nederlandse reprises en acht Nederlandse premières bracht het festival dit keer vooral het tegenbeeld van de mainstream moderne dans.

Ook dit keer zou dus weer een grens kunnen worden getrokken door het internationale danslandschap: die tussen vorm en inhoud. In al hun verschillen delen geïnstitutionaliseerde gezelschappen als het Nederlands Danstheater, Dansgroep Krisztina de Châtel en Leine & Roebana immers voornamelijk de formele aspecten van het dansmedium zoals de doorgestrekte voeten en de arabesken, terwijl onafhankelijke makers als de Fransman Fabrice Lambert en de Est Mart Kangro in al hun verscheidenheid primair de inhoudelijke kant ervan omarmen. Het idee, het concept, staat bij hen centraal.

Deze grens tussen vorm en inhoud – een traditionele grens, in overeenstemming met het traditionele onderscheid tussen lichaam en geest – is vaak getrokken in het nadeel van de ‘conceptuelen’, in Nederland al enkele jaren gestimuleerd door de School voor Nieuwe Dans Ontwikkeling en Springdance. Zo gebruikte de recensente van de Volkskrant vorig jaar de term ‘antidans’ om het Springdance Festival 2003 samen te vatten en neer te sabelen. Reden: gebrek aan vorm. Maar op zijn beurt hanteert Simon Dove, artistiek directeur van het festival, precies diezelfde grens ten nadele van de ‘formelen’. Trouw aan zijn grote voorbeeld Marcel Duchamps ventileerde hij onlangs nog zijn voorkeur voor de “reflecterende danskunstenaar” en zei hij “grote moeite” te hebben met de geïnstitutionaliseerde danskunst. Reden: gebrek aan inhoud. (TM, april 2004).

Verkrampt onderscheid

Als Dove zijn grens vooral trekt om cultuurpolitiek te kunnen bedrijven, dan is dat begrijpelijk en zeker niet ongerechtvaardigd. Trekt hij hem echter uit artistieke overwegingen, dan gaat er iets wringen. Want dat zou dan betekenen dat óók Dove, de onconventionele Dove, zijn dansopvattingen baseert op dat conventionele onderscheid tussen vorm en inhoud. En het lijkt erop dat hij dat inderdaad doet: “Het gaat erom wat we belangrijk vinden in de kunst. De ideeën van waaruit ze is gemaakt? Of kijken we alleen maar naar de formele vaardigheden van de uitvoerende kunstenaars?” (TM, april 2004).

Maar waarom die grens, dat in artistiek opzicht verkrampte onderscheid? Hebben choreografen die zich bezondigen aan hoge benen, conform het cliché, per definitie niet meer dan dat te melden? Zo ja, dan mag Dove alvast drie makers uit zijn eigen kweekvijver voor de toekomst diskwalificeren. Zowel de Indiërs Natascha Bahkt en Padmini Chettur als de Nederlander Sjoerd Vreugdenhil steken hun voorkeur voor formele vaardigheden namelijk niet onder stoelen of banken. Maar waar Bakht in haar solo Obiter dictum (2002) inderdaad niet verder komt dan een demonstratie van koelbloedige chirurgische precisie en haar Westerse academische danstechniek met achteloze virtuositeit paart aan de bharata natyam (Indiase klassieke dans), weet Chettur haar ingetogen solodrieluik Dance 1, Dance 2, Dance 3 (2003) wel degelijk boven het niveau van pure vorm uit te tillen. En vooral Vreugdenhil is daarin op een prachtige manier geslaagd. Geïnspireerd door het verschijnsel hikikomori, de Japanse kluizenaarsziekte, lijkt hij in Ferocious felicity (2004) de huid van zijn twee voormalige Forsythe-dansers te hebben afgestroopt, opdat wij, het publiek, het naakte zenuwstelsel van hun gruwelijke eenzaamheid tot op het bot kunnen ervaren. In dit nu eens masochistische, dan weer sadistische universum, komt de inhoud, het idee, geen moment los van de vorm, die hier overigens niet beperkt blijft tot de traditionele formele vaardigheden maar zich uitstrekt tot een voortreffelijk totaaltheater waarin dans, tekst, video en beeldende kunst organisch samenkomen.

Bedoeld of onbedoeld, maar hoe dan ook onterecht, reduceert Dove alle voorstellingen waarin gestrekte voeten voorkomen tot de platitude daarvan. Zijn onderscheid tussen vorm en inhoud is ook nog om een andere reden verkrampt. Hoewel Dove het hanteert in het voordeel van de conceptuelen kan het hen paradoxaal genoeg ook als nadeel treffen. Want is alle new dance conform het cliché per definitie wars van vorm?

Zo ja, dan zou Dove zijn festivaldeuren opnieuw gesloten mogen houden voor een aantal van zijn eigen kweekvijverchoreografen. En dat zou zonde zijn. Want het gaat hier uitgerekend om vier makers die, samen met Vreugdenhil, voor de hoogtepunten van de Preview zorgden. Makers die stuk voor stuk niet alleen maar pure inhoud brachten.

Futuristische pornofilm

Uit een limoengroen speelvlak lijken, als bij een schilderij van Dali, vrouwelijke lichaamsdelen te groeien. Het zijn mallen van borsten, benen en heupen die, doordat ze met latex zijn bewerkt en een kruising vormen tussen iets menselijks en een object, tussen een been en een lieslaars bijvoorbeeld, nog het meest doen denken aan kinky artikelen uit een futuristische pornofilm. Temidden van al die onbetrouwbare natuur staan twee vrouwen van vlees en bloed. Spiernaakt. Ze kleden zich aan, mechanisch en vertraagd.

Zo begon de voorstelling XX with Alice (2004) van de Française Julie Nioche. Nioche zuigt ons een fascinerende wereld binnen: die van het maakbare lichaam. Ze materialiseert het door MTV, TMF en andere seksindustrieën ontworpen ideale vrouwbeeld op indringende wijze, en wel als het geperverteerde resultaat van de cosmetische chirurgie. Doordat de danseressen hun naakte lichamen verhullen met de niets verhullende replica’s ervan, ontstaat er een vervreemdende verdubbeling. Het beeld is vlees geworden.

Dat is tegelijkertijd, ook los van deze voorstelling een metafoor voor boeiende dans. Dans namelijk, waarin de inhoud zichtbaar wordt in de vorm. Alleen daarom al zijn formele vaardigheden een must. En dat hoeven niet altijd de traditionele formele danstechnische vaardigheden te zijn, zoals Nioche bewijst. Door de sterke raakvlakken met mime en performance kunnen háár maakbare lichamen zelfs gelezen worden als een kritiek daarop. Maar tevens zijn ze leesbaar als iets wat Dove waarschijnlijk niet wil lezen: ook de meest avant-gardistische dansmaker gebruikt formele vaardigheden, lichamelijke en theatrale, om een concept te kunnen verbeelden. Logisch. Want alleen via het oog kan de danskunst aanzetten tot reflectie.

Resonantietheater

Krachtige verbeelding bracht ook de Duitse, in Amsterdam werkzame Nicole Beutler. In Several species of small furry animals (2003) speelt zij, evenals Nioche, met het idee dat onze perceptie van naakte lichamen is geconditioneerd door de 24 uur per dag voorbijschietende Britney Spearsen. Waar Nioche echter een keiharde siliconenwereld oproept, houdt Beutler het sober. In een reeks soloportretten doen vier dansers een striptease. Eén danseres keert die om: ze komt naakt op en kleedt zich aan. Doordat dit alles tergend traag en zonder ook maar een zweem van erotiek gebeurt, verdwijnen de ideaalbeelden uit ons hoofd. Beutler laat zien wat naakte lichamen werkelijk zijn: naakte lichamen.

De Fransman Fabrice Lambert, medeoprichter van het bewegingslaboratorium L’Expérience Harmaat, verruimde ons perceptievermogen eveneens. In zijn Play mobile (2003) is het speelvlak afgezet met een magnetische geluidstape, die aansluit op vier Revox-machines. De vier dansers reageren voornamelijk op elkaars stemgeluid dat door de machines wordt vertraagd of herhaald. In dit auditieve en visuele resonantietheater is het verleden hoorbaar, terwijl we het heden kunnen zien. Een ontregelende ervaring. Verrassend was bovendien Lamberts bewegingstaal. Deze houdt het midden tussen terloops en rauw, en neemt soms acrobatische wendingen. Hiermee geeft Lambert als een van de weinigen uit de Preview een in fysiek opzicht origineel antwoord op de vraag ‘Wat is dans?’ Een vraag overigens, die velen zichtbaar bezighoudt.

Een beetje humor

Maar voor een aantal makers moet die vraag ook vooral een vraag blijven. In de zin dat ze de danskunst zelf, in al haar beperkingen en nog onontgonnen mogelijkheden, als artistiek uitgangspunt nemen. Metadans als concept.

Zo brachten de choreografen uit Estland allen hoogstpersoonlijke, vaak verbale ontboezemingen over hun dansproblemen. Katrin Essenson confronteert ons in Jusqu’ici ça va bien… so far so good (2003) met de circa twintig botbreuken die ze in haar dansleven heeft opgelopen. En in een ruimte vol ballonnen bieden The united dancers of ZUGA met Walking home solo (2002) het luchtig alternatief door alle conceptuele blabla te ironiseren.

De meest overtuigende ontboezeming kwam van Mart Kangro. In Mart on stage (2003) opent hij een boekje over zijn dansverleden bij het Estse Nationale Ballet. Gekleed in een monnikenpij, op sandalen, met een houten kruis om de nek en een palmtak in de hand danst hij zijn daar al zo vaak gedanste rol van geestelijke uit Romeo & Julia. Het ziet er bespottelijk uit maar Kangro blijft serieus. Eindelijk, een beetje humor. Die wordt echter wrang doordat hij zijn romantische balletbewegingen nuchter becommentarieert. In zijn eigen land, nog maar net aan de ballettraditie ontworsteld, geldt Kangro als de meest vernieuwende dansmaker. In Nederland heeft hij die positie allerminst. Niettemin completeert zijn innemende stuk de Previewhoogtepunten.

Kiekeboe-achtige goochelarij

Metadans kan ook metametadans worden: de hardcore variant. Blijk hiervan geven de Fransman Rachid Ouramdane en de in Nederland werkzame Canadese Litó Walkey. Voor La mort et le jeune homme (2004) plukte Ouramdane zoveel mogelijk beelden van het internet die verband houden met de naam van zijn stuk. Geïnspireerd door onder meer webcam-suicides en zelfmoordmoslims ging hij de confrontatie aan met de oorspronkelijke en gelijknamige choreografie van Roland Petit. Walkey ziet de dans als een “occasion for the unselfing”. Ze liet haar Wings raised to a second power (2003) ontstaan uit een dialoog met acht andere dansmakers, opdat er “a site of beauty separate from the self” zou ontstaan.

Het probleem met metadans, zeker met de hardcore variant ervan, is dat ze vaak te abstract blijft. En deze vaak geuite kritiek kan niet altijd gepareerd worden door te stellen dat er dan dus vanuit een traditioneel danskader is gekeken, zoals Dove misschien wel zou wensen. Wat mij betreft geldt: als de inhoud van een NDT-productie wordt verstikt door de vorm, dan is die in principe even oninteressant als elk andere dansvoorstelling waarin de vorm te ijl blijkt voor de inhoud.

Een te ijle vorm hebben de stukken van Essenson en Walkey, maar vooral Ouramdane’s La mort et le jeune homme. Na geconfronteerd te zijn met een zwarte pop, twee zwarte motorjacks, drie dodenmaskers, vijf rekverbanden en vier mondkapjes leek de dood me wel duidelijk genoeg aanwezig. Maar nee, Ouramdane moest ook nog een halsband met plasmazakjes om zijn nek hangen. De ware irritatie ontstond echter door de beroerde timing en de povere dramaturgische uitwerking. Ook dat zijn formele vaardigheden. Doordat Ouramdane die niet wil (of kan?) inzetten, verdwijnt zijn op zich sterke idee achter kiekeboe-achtige goochelarij. Een verzachtende omstandigheid is dat het hier een work-in-progress betreft. Mocht dit stuk echter in voltooide staat terugkeren, dan is het maar te hopen dat het dan met de nodige formaliteiten is verrijkt.

Dat Dove met Springdance een lans wil breken voor de reflecterende danskunstenaar is prijzenswaardig. Maar met zijn traditionele onderscheid tussen vorm en inhoud houdt hij de traditionele dansbeleving uiteindelijk alleen maar in stand. Vreugdenhil is niet uitsluitend te waarderen om zijn formele aspecten, net zomin als Nioche, Beutler, Lambert en Kangro dat louter zijn om hun concepten. En gaan we er vanuit dat vorm en inhoud in boeiende dans inderdaad samengaan, dan gaf de Preview een vertroebelend beeld. Dan is het namelijk niet alleen de vraag waarom Essenson, Walkey en Ouramdane erin stonden, maar ook wat de virtuoze Bahkt er deed. Niettemin zaten er genoeg hoogtepunten in de kweekvijver om nieuwsgierig te worden naar het Springdance Festival 2005.