Oidipoes blijft te ver van ons in Bessons regie

Berlijns festival regieschool

De Standaard 8 Nov 1967Dutch

item doc

Berlijn, november. – Elke regie die de Brecht-leerling en oud-medewerker Benno Besson voor het Oost-Berlijnse Deutsches Theater uitwerkt is telkens weer een evenement in de teatergeschiedenis, naar mijn oordeel even interessant als het – werk van een Strehler te Milaan of een Brook te Londen.

Ditmaal heeft hij met dezelfde ploeg waarmee hij tevoren reeds zulke merkwaardige opvoeringen als Der Drache (J. Schwarz), Der Frieden (Aristofanes) of Tartuffe (Molière) had opgebouwd, een Griekse tragedie aangepakt: Oidipoes, van Sofokles. In elke Griekse tragedie ligt een kern die ook een hedendaags mens kan aanspreken: het valt moeilijk dit te ontkennen. Die kern zit echter verborgen achter verschillende lagen vorm- en inhoudkomponenten die voor ons nu eenmaal heel moeilijk zoniet helemaal onbegrijpelijk lijken. Meestal trachten de regisseurs die kern zo op te blazen om er de toeschouwers toch maar van te overtuigen dat het ook het aangaat. ‘Maar ja, mensen, Sofokles, of Euripides, of Aischylos zijn toch zo aktueel!’ Slechts met heel veel goede wil kan dit door de hedendaagse toeschouwer beaamd worden.

Besson vertrekt in zijn Oidipoes van een tegenovergestelde houding: dit stuk, mensen, ligt heel ver van ons, ligt in een verleden dat bijna niet meer verstaanbaar is voor ons. Die koning daar, in Thebe, handelt volgens een zeer eigenaardig ritueel, waarvan wij niets meer verstaan.

Verwijdering

Alles, verloopt hier volgens een zeer vreemd patroon. Er wordt geen kontakt met de scène geschapen, maar integendeel, een soort verwijdering. En dit gebeurt door een ver doorgevoerde stylering van alles wat er op de scène gebeurt. De akteurs bewegen zeer hiëratisch: Fred Düren (waarschijnlijk een van de meest talentvolle Duitse akteurs van het ogenblik), vertolkt zijn Oidipoes als een grote marionet: zeer stijf, en met kleine schokjes, als door een afwezige macht bewogen evolueert hij over de scène. Met horten en stoten debiteert hij zijn tekst. Met matematische, oosterse ingetogenheid tekent hij met zijn vingers zijn personage in de ruimte. Van bij aanvang staat deze ‘afgod’ op het springen, staat deze idool op het punt in elkaar te stuiten.

En vrij vlug reeds bij de eerste beschuldigingen van Tiresias, begint hij te schuddebollen. Het feit dat alle akteurs ook nog gemaskeerd spelen (een soort Inca-maskers, zeer mooi) verhoogt nog meer de indruk van ‘marionet’. In deze opvoering begrijp je misschien een beetje van wat Gordon Craig, vijftig jaren geleden, meende wanneer hij het had over ‘supermarionetten’.

Het hele gebeuren van Sofokles wordt als het ware ‘vergroot’, wordt stylistisch overdreven uitgebeeld, niet omdat we er als toeschouwer zouden in opgaan als in een magistraal-grootse opera-roes, maar om het tegengestelde effekt te bereiken: dat van een vreemde fascinatie. Het lijkt ons allemaal veraf, onverstaanbaar niettegenstaande het feit dat het zich daar voor onze ogen, ter plaatse afspeelt. Het is vreemd en ver als die kulturen die op ander kontinenten voortbestaan, en toch zo biezonder na zijn, vermits ze nu nog, anno 67 voortbestaan.

Ver van ons

De tekst van Sofokles wordt dus van ons weggerukt; maar anderzijds ook zeer naderbij gebracht. Verduidelijkt. Een voorbeeld: Oidipoes betekent ‘gezwollen voet’ en slaat op de aanvang van de legende van de held. In de nieuwe adaptatie van Heiner Müller heet Oidipoes dan ook Schwellfuss, en heel de figuur van de tiran wordt getekend met inachtneming van dit gebrek. De akteur komt op met dikke in lompen gewikkelde voeten; zijn magische macht van heerser (idool) zit in zijn voeten, hij gebruikt het om zijn omgeving te fascineren (als hij zijn voeten toont, en hij doet het met majestatische ernst, wendt het koor zijn hoofd af). Op het einde van het stuk heeft de heerser alle macht verloren, en betekenen zijn gebrekkige lichaamsdelen niet meer dan meelijwekkende overschotten van vervlogen macht. Het koor wendt op dat ogenblik dan ook niet meer z’n hoofd af.

Elk detail in deze opvoering zit op z’n plaats, ingeschakeld in het geheel. De tendens van het geheel is onmiskenbaar marxistisch; toevallig (?) past ze uitstekend bij onze opvattingen over het opvoeren van klassieke werken: dat deze, inderdaad, reeds zeer ver van ons af liggen, en dat de enige manier om er ons nog voor te interesseren moet vertrekken van dit bewustzijn. Op die manier lopen we de kans dat we een museumstuk als iets aktueels in ons huidig bestaan kunnen integreren.