Peter Weiss’ Zangen hebben alle een politiek refrein

Berlijns festival leerrijk spektakel

De Standaard 7 Nov 1967Dutch

item doc

Berlijn, november. – “Auteurs moeten het slechte geweten van hun land vertolken, omdat politici zo’n goed geweten hebben”. Een uitspraak van Rudolf Hochhuth, tevens een verantwoording voor het politieke teater, dat hij zelf in zijn jongste stuk Soldaten, waarover ik het in een vorige bijdrage gehad heb, helaas niet dramaturgisch overtuigend heeft weten te maken. De vele dramaturgische problemen waarop je onvermijdelijk moet stoten bij het op de scène brengen van een aktuele stof heeft Hochhuth in zijn stuk niet weten op te lossen. Erger: hij schijnt er hoegenaamd niet bewust van te zijn, dat er zich problemen voordoen, waarvan de al dan niet geïnteresseerdheid van de toeschouwer moet afhangen. ‘De hoofdzaak is het boeiende thema’, beslist, maar ‘hoe krijg ik die op de scène?’ is geenszins een secundaire vraag. Het ‘vorm-probleem’ is evenzeer een ‘politiek probleem’. Wie er zich niet van bewust is, zoals Hochhuth, moet, geloof ik, sowieso gerekend worden tot de zn. konservatieve schrijvers, hun revolutionaire ambities te spijt.

Peter Weiss, daarentegen, is zich bij het schrijven van z’n aktueel politiek theater door en door bewust van deze vorm-problematiek. Daarvan getuigen drie zulke verschillende stukken als zijn Marat-de Sade, zijn Ermittlung en zijn jongste stuk Gesang vom Lusitanischen Popanz. Alle drie de stukken zijn totaal verschillend van stijl en konceptie. Maar van de lyrisch-retorische grootsheid van Marat over de koele-zakelijkheid van Die Ermittlung tot de bonte kabaretachtige Popanz loopt een lijn die teruggevoerd kan worden tot dit ene woord: konsekwent geëngageerd. Weiss heeft z’n stof telkens anders behandeld omdat z’n stof ook telkens weer een totaal ander aanpak vergde. Meer nog dan het vage begrip ‘geëngageerd’ kan echter ook hoe langer hoe duidelijker gezien worden dat hier slechts één tematisch kernmotief aanwezig is, dat weliswaar zichzelf in opspraak brengt, verdwijnt, en weer onder ander vormen te voorschijn treedt: het mediteren over – dat de laatste tijd meer een ‘afrekenen met’ aan het worden is – onze Westerse staatsstruktuur, het kapitalisme.

Afgewezen

Het jongste stuk van Weiss werd door alle Duitse schuwburgen afgewezen, ook door het Berliner Ensemble. De reden hiervoor is me niet erg duidelijk. Het mag dan nog zijn dat Popanz niet de revolutionaire trend heeft van zijn vorige stukken, het blijft naar mijn mening één van de zeer belangrijke stukken van deze laatste maanden. Weiss heeft niet veel meer dan een soort stramien geleverd, een tekst die veel invulruimte toelaat, ja, afdwingt. Eigenlijk doet hij niet meer dan een basis-idee voor een opvoering geven, waar hij meteen ook de bindteksten en de songs aan toevoegt: het overige moet door het levende teater gepresteerd worden. Een ideale kombinatie, lijkt me, die echter meer teaterlui afschrikt dan entoesiast maakt.

Het stuk kende z’n kreatie enkele maanden gelden in Zweden, en ging pas vorige week in Duitse kreatie bij het kleine doch dappere Theater am Halleschen Ufer te West-Berlijn. Een schouwburg die zowel door z’n programmatie als door zijn post-Brechtiaanse aanpak de enige echte en konsekwent vitale noot betekent in het doorgaans eerder tamme doordeweekse Berlijnse teaterleven.

Mislukking?

De opvoering kon me echter slechts gedeeltelijk bevredigen, al is het een mislukking op zeer hoog niveau. Karl Paryla heeft met een twintigtal schitterende vertolkers een, zoals dat heet, ‘homogene’ voorstelling gebracht. Zoals bij de Zweedse kreatie is de muziek van Bengt-Arne Wallin, en wordt live door een klein combo uitgevoerd. Het stuk – beter zou zijn het een ‘non-play’ te noemen – bestaat uit een reeks korte scènetjes, lyrische ontboezemingen en informatief-didaktische tekstjes die allen rond het thema van het Portugese koloniale bewind in Angola draaien. De enige logische draad is hier het kolonialisme, want de ‘Popanz’, de boeman verbeeld op de scène door een monsterachtig gedrocht uit staal en schroot, is de verpersoonlijking van het kapitalisme.

De showelementen van dans tot akrobatie zijn in deze opvoering vrij talrijk. Toch wordt de tematiek niet weggespoeld onder de gemakkelijke konsumptieteatereffektjes, maar blijft aanwezig als een pijnlijke dissonante. Konstant blijft je aanvoelen dat er onder die leuk-plezierige voorvallen een pijnlijk-onmenselijke basis schuilgaat. Mijn onvoldaanheid vindt dus hier niet haar oorsprong. Ergens mis ik als toeschouwer een dialektische spanning met de Bühne. Dat het daar erg wit-zwart aan toe gaat stoor mij niet erg: het is toch teater. Maar dat mijn verhouding zich moet beperken tot een ontkennen of tot een beamen vind ik een onvoldoend boeiende houding voor een teatertoeschouwer. Ik loop de zaal uit (meestal een mentale aktie) of zit schuddebollende ‘ja-ja’ te knikken: maar zelf blijf ik ongeschonden met reine handen. Dit was nu juist de grote verdienste van een ander politieke show, VS van Peter Brook – waar deze Popanz heel wat gelijkenissen mee vertoont – waar ik als toeschouwer voortdurend moest reagerend nadenken. Terwijl ik hier al te gemakkelijk de schuld op andermans schouders – desnoods die van de Popanz kan laden.

Agressiviteit

Een opvoering kan deze tendens drastisch tegengaan, juist omdat een opvoering rekening kan houden met de ‘aktuele’ gesteldheid van een zaal, van een geografisch milieu, van een hele complexe toestand. De aktuele agressiviteit kan een auteur heel wat moeilijker in zijn stuk leggen dan de mensen die de opvoering maken. Helaas zijn deze mensen teveel geneigd deze tekst als een museumwaarde te beschouwen, die men moet respekteren, en zo goed en getrouw mogelijk moet trachten te transponeren. Dat is ook zo, alleen moet ingezien worden dat deze getrouwheid soms tegen de tekst en z’n auteur in moet gaan. Dit is in de ‘schitterende’ Berlijnse opvoering niet het geval geweest. Weiss heeft z’n stuk geschreven opdat het door een opvoering aangevuld zou worden; de opvoering in het Theater am Halleschen Ufer heeft geen uitvoering van het stuk gebracht, maar nogmaals een ‘uitbeelding’ van de geschreven tekst.