Bergman werpt zijn schaduw over Ibsen

Berliner Festwochen: school voor regie

De Standaard 23 Oct 1967Dutch

item doc

Berlijn, oktober.

Tijdens de Berliner Festwochen wordt er naast een reeks andere boeiende muzikale aktiviteiten een overzicht gegeven van het internationaal teaterleven. Zo waren er dit jaar opvoeringen te zien van het Théâtre de France met Oh, les beaux jours! van Beckett, van het Piccolo Teatro met De Bergreuzen van Pirandello en het Théâtre de Poche-Montparnasse met L’Eté van Romain Weingarten. Bij ons minder bekend is het Koninklijk Zweeds Theater waarvan Ingmar Bergman gedurende drie jaar hoofd is geweest, om het dan misnoegd en ontgoocheld “definitief” de rug toe te keren, zoals hij zelf verklaart. Van de Zweedse kritiek heeft hij het nogal te verduren gehad. Het is me niet echt duidelijk waarom, vooral niet na het zien van deze Hedda Gabler die werkelijk als een modelopvoering mag beschouwd worden. Misschien ligt het hem voornamelijk aan zijn eerder konservatieve teaterkeuze, alhoewel hij bv. Toch ook Die Ermittlung van Peter Weiss heeft gebracht.

De Ibsen van Bergman is ontdaan van elke clair-obscur patina die het stuk meestal vergezelt en er de zwakheden van tracht te verbergen; Bergman’s regie is een verdoorgevoerde ontstoffing, met als noodzakelijk gevolg een aksenturering van Ibsen’s hebbelijkheden en zwakheden. Het heeft iets van een tweekamp: Bergman contra Ibsen.

Wat niet betekent dat Bergman het laken naar zich toehaalt; zijn arbeid op het stuk is erg zakelijk, maar het is een zeer gevaarlijke zakelijkheid voor een dergelijk ‘verouderd’ stuk.

Labyrint

Hoe dit gebeurt, is de moeite van nagaan waard. Het begint reeds met het prachtige decor van Mago. Het doek gaat op en je bevindt je in een ondefinieerbare wijnrode ruimte, opgebouwd aan de hand van een spel rode kamerschermen. Gedurende de hele opvoering zie je in die labyrintachtige ruimte mensen rondlopen en hoor je mensen praten, soms onzichtbaar voor de toeschouwer. De zeer statistisch gehouden hoofdvertolking krijgt aldus een soort bewogen kontrapunt op de achtergrond. Het idee ‘woning’ krijg je op het eerste gezicht optisch medegedeeld; maar tevens ook het idee ‘labyrint’ zit er in. Simpel en efficiënt uitgebeeld; meteen valt ook op hoe ingewikkeld en onefficiënt stukkenschrijver Ibsen tewerk moet gaan wil hij (bv.) diezelfde ideeën overbrengen.

Deze opvoering heeft geen sfeer. Althans niet in de traditionele zin van het woord: doorgaans wordt die in dergelijke naturalistisch-realistische wijze opgebouwd door kleine details op te stapelen. Hier groeit er ‘sfeer’ vanuit een zeer duidelijke aktie-voering. Het spel van de akteurs is simpel en zit konsekwent vast aan grondtonen – beter verwezenlijkt bij de vrouwelijke vertolksters dan bij de mannelijke – typerend voor Bergman! Alle bewegingen dragen: het aanraken van een pianotoets, het evenwichtsspelletje met een glaasje punch, of het spel voor een spiegel – waarvan het spiegelglas vervangen werd door een lap rode stof.

Scheiding

Het meest opzienbarende van deze voorstelling is echter de manier waarop de toeschouwer in het ‘teatergebeuren’ betrokken wordt. Bergman geeft duidelijk aan dat er een scheiding bestaat tussen de scène en de zaal. Al zijn opstellingen zijn frontaal, on-natuurljk, aan de ‘rampe’ gezet.Van bij de beginnen wordt het de toeschouwer duidelijk gemaakt dat hij zich niet hoeft te verliezen in deze schijnwereld, maar dat hij konstant bewust dient te zijn van zijn toeschouwer-status. Daarom gaat bv. het licht op de scène aan, en gaat kort daarop het licht in de zaal terug aan: om je er als het ware fysiek bewust van te maken dat je in een teaterzaal zit.

Dit gebeurt niet alleen met technische middeltjes, maar ook via het spel van de akteur zelf. Een mooi voorbeeld hiervan is wanneer Hedda, met zelfmoordplannen rondlopend, de loop van de revolver tegen haar slaap legt; dan, voor haar spiegel gaat staan en op haar spiegelbeeld mikt, tenslotte zich stilaan naar de zaal toewendend – als op haar spiegelbeeld – nu enkele toeschouwers als mikpunt neemt.De fysieke angst die onvermijdelijk van dergelijk spel uitgaat wordt vermeerderd door het feit dat er eventjes later een werkelijk schot gelost wordt op de binnentredende Assessor Brack. Het had eens echt kunnen zijn; maar het is niet echt: het is teater, maar is een deeltje van onszelf, ons spiegelbeeld ook niet een vorm van teater? enz… de gedachtenreeksen kunnen hun gang gaan.

Mijn slotindruk blijft min of meer ontgoochelend. Waarom moet zo’n staaltje levendige regie plaatsvinden op zo’n doodse materie?