Een jong Brits geluid zindert in aloude toneelstad

Parijse teaters sterk anglofiel

De Standaard 14 Oct 1966Dutch

item doc

Parijs, oktober. – De ophefmakende opvoering van vorig jaar, Les Paravents van Jean Genet, leidt het nieuwe Parijse teaterseizoen in. Het werd opgevolgd door een andere ‘schandalige’ opvoering, de Marat van Peter Weiss. Misschien zal dit ‘schandalig teater’ een positieve uitwerking hebben, en de Parijse schouwburgen in een dynamische richting weten te sturen: van teater dat ook de aktuele mens kan boeien.

Het stuk van Genet werd reeds een paar jaar geleden in het buitenland opgevoerd (o.a. in Duitsland en Oostenrijk). Dat het nu in de Franse hoofdstad kon worden opgevoerd, zal wel voor een deel liggen aan het onderwerp, of liever het vertrekpunt: de Algerijnse opstand, waarvan Jean Genet een zeer kleurrijke en poëtische kroniek afrolt. Maar, zoals hij het zelf door een van zijn personages doet zeggen: “Je ne suis d’ici ni de là”. Hij kiest geen partij, of beter gezegd: hij kiest volledig partij voor de mens in zijn ellende. In de huidige situatie vind je de menselijke waardigheid misschien nog het zuiverst op de mestvaalt. Erg ‘cru’ in taal en gebaar, vol van poëtische overdrijvingen en retorische afwijkingen, is Les Paravents een soort van chaotisch meesterwerk (of meesterwerk van de chaos), een teaterstuk in wording, dat enkel in de toneelruimte tot leven kan komen, en ook zijn ware zin kan verkrijgen: die van een bijna metafysische ‘aanklacht’.

Winstpunt

Roger Blin heeft aangetoond – en dat is dan ook het voornaamste winstpunt in deze vertoning van de Compagnie Madeleine Renaud-Jean-Louis Barrault – dat het stuk speelbaar is. Al de voorstelling dan nog altijd een kleine vier uur. Helaas, noch Blin noch de dekorateur André Acquart noch de akteurs (onder wie zich nochtans een af en toe overtuigende Maria Casarès bevindt) schijnen in het stuk van Genet te geloven. Zij realiseren wat de auteur hen voorschrijft, maar blijven het allemaal toch maar een raar gedoe vinden en schijnen ten slotte niet in te zien dat Genet hen een met dynamiet geladen ‘partituur’ geleverd heeft. Voor een stuk zoals dit zijn goede bedoelingen echter onvoldoende.

Deze week verscheen ook bij Gallimard de korrespondentie van Genet gericht aan de regisseur (Lettres à Roger Blin) waarin het tot uiting komt dat de auteur alle vergissingen en tekortkomingen reeds bij de repetities aanvoelde. Uit deze aantekeningen, die meestal van teatertechnische aard zijn, kun je echter ook de bekommernissen van de auteur aflezen voor een andere speelstijl, voor een ander teater.

Zoiets kan echter niet verkregen worden door een in allerhaast bijeengetrommelde groep goede en minder goede akteurs. Een nieuwe speelstijl vergt ook een andere ‘teaterdenkstijl’, die in Frankrijk – en ook elders – nog altijd te weinig beoefend wordt. Weinig of geen protestmanifestaties meer bij deze nieuwe voorstellingen van Les Paravents, maar een zeer talrijk en entoesiast publiek.

Weiss-verbod

Een UNR-volksvertegenwoordiger vroeg vorige week om het stuk van Peter Weiss Marat-Sade te verbieden, aangezien het een gevaar betekende voor de jeugd. Ik meen echter niet dat dat het die ‘te-beschutten’ jeugd is die het Théâtre Sarah Benhardt avond na avond in de komende maanden zal vullen.

De opvoering is een verrassing. Ik had een degelijke zij het ietwat retorische tekstzegging verwacht, maar vreesde het ergste voor de spectaculaire achtergrond waartegen zich het ideologische debat van Marat-de Sade afspeelt. Juist het omgekeerde is gebeurd: de tekstzeggende figuren zijn biezonder mat. De zo belangrijke clausen van Marat worden door Michel Vitold op een onverstaanbare manier gedebiteerd. Jean Servais is een zeer matte de Sade die nooit de draden van het marionettenspel in handen schijnt te houden. Deze twee zeer belangrijke tegenpolen van het debat verdwijnen bijna – woordelijk en figuurlijk – in de coulissen. De volle aandacht van de regisseur Jean Tasso gaat naar de handelingen van de gekken, die hij behandelt als een kontinu-spel, en hierdoor dreigt te toeschouwer te vermoeien. Zeer belangrijke facetten verdwijnen aldus op de achtergrond: Charlotte Corday (Françoise Brion) gaat op in het gewemel van de massa, de vier kommentariërende zangers verschillen in niets meer van de medekrankzinnigen. Het in dit stuk toch erg belangrijke feit dat de krankzinnigen uit het gesticht van Charenton een opvoering van de moord op Marat (van de Revolutie) geven onder de leiding van Markies de Sade (en elk woord heeft zijn belang!), dat het ‘teater op het teater’ is, en dus dat de revolutionaire gedachte en dus ook Marat er enigszins getrukeerd uitkomen, dat door die teatrale konventie ook de stap naar een hedendaagse interpretatie heel wat makkelijker werd gemaakt, dat dit allemaal een beetje verdrongen werd ten koste van een realistisch en indrukwekkend krankzinnigengedoe en dat daarna het stuk van Weiss nog altijd overeind blijft, vind ik toch wel een bewijs voor de kwaliteit van een stuk waaraan sommige critici wel eens hebben durven twijfelen. Dat niettegenstaande het afzwakken van de subtiele kontrastwerkingen van werkelijkheid-onwerkelijkheid, verleden-heden, individu-gemeenschap, vrijheid-gevangenschap, tesis-antitesis, het toch nog een rijkgeschakeerd stuk blijft is een wonder.

Pregnant

Het ontgoochelt wel een beetje dat de Franse opvoering geen scherpere belichting heeft gebracht van een ten slotte eigen historische stof. Sommige uitlatingen – en natuurlijk ook de doodsallergie op de figuur van de Heerser, Bonaparte – zullen in de hedendaagse Franse kontekst misschien wel een pregnantere betekenis krijgen. En misschien is het wel de angst voor een al te duidelijke aktuele interpretatie die de regisseur en zijn medewerkers er van weerhouden heeft de vele dimensies van het stuk zuiverder uit te tekenen. “Ten slotte is het een commerciële onderneming (een 700-duizend FR. fr.!), die het risico niet mag lopen aan een voortijdige censuurdood te sterven” zoals de producer Tony Azzi verklaarde!

Nu is het een indrukwekkend spektakel, met zang, muziek en dans. Acquart ontwierp vrij sombere decors (houten stellingen), en Jean Prodromidès komponeerde een vloeiende partituur die zeer mooi door ‘echte’ zangers vertolkt wordt, zodat de toch belangrijke tekst ervan in harmonieuze vokalen opgaat. Maar dat is dan weer karakterizerend voor deze onderneming, die dan toch aan de andere zijde belangrijk moet geacht worden in de aktuele konstellatie van de commerciële Parijse schouwburgen.

Wanneer het stuk van Ann Jellicoe The Knack vorig kaar in Brussel werd opgevoerd dan heeft men een Frans akteur laten komen om Tolen te vertolken; nu is het de Antwerpenaar Roger van Hool (Sergeant Musgrave en vele andere rollen in het Nederlands Kamertoneel) die de man met ‘the knack’ is. Hij valt hoegenaamd niet uit de toon naast zijn schitterende medeakteurs Bernard Fresson, Jean-Pierre Moulinet en Monique Tarbès. De regie is tot in de kleinste details identiek aan die welke men vorig jaar in het Théâtre de Poche kon zien. Michel Fagadeau kan er nog altijd niet in slagen om te doen vergeten dat het stuk van Jellicoe eigenlijk meer belooft dan het in werkelijkheid geeft. Hiermee wordt dan ook de indrukwekkende reeks Angelsaksische stukken ingezet, die voor een groot deel dit seizoen de Parijse schouwburgen zullen bezetten.