Amerikaans en modern “in” op Frans balletfestival

Voor Merce Cunningham gemengde reaktie

De Standaard 22 Dec 1966Dutch

item doc

Parijs, december.

Het Parijse balletfestival lijkt nu ingeburgerd te zijn. Dit jaar waren het gezelschappen uit Cuba, Duitsland (München), Frankrijk (Grand Ballet Classique Frankrijk), Rusland (Opera van Tbilissi), en de Verenigde Staten, die aan de kompetitie deelnemen. Te veel krijgt men nog de indruk dat de organizatoren er enkel op uit zijn gezelschappen uit minder traditierijke ballet-landen naar Parijs te halen om te bewijzen dat ook daar (ditmaal Cuba) Giselle opgevoerd wordt. Dat moet dan waarschijnlijk als iets exotisch gelden. Maar het feit dat ook regelmatig een modern gezelschap in het programma opgenomen wordt, vergoedt heel wat. Zo, dit jaar Merce Cunningham Dance Company. Van de drie Amerikaanse koreografen (Alvin Ailey, Paul Taylor, en Cunningham) die bij ons bekend zijn, gaat hij onmiskenbaar het verst. Cunningham herleidt dans tot het essentiële.

Wie gewoon is ballet te associëren met de uiterlijke verschijnselen ervan zal onthutst zijn dit gewoon lopen, springen en vallen gadeslaan. Zelfs de muziek is voor Cunningham geen noodzakelijk element meer. Om aan het werk niet alleen een ontwikkeling in de ruimte maar ook in de tijd mee te geven gebruikt Cunningham de komponist John Cage. Deze laatste vertelt anekdootjes. O.a. het volgende, dat voor de rest niets te maken heeft met wat er zich op de scène afspeelt: Cage moest in Hilversum een koncert geven; een klanktechnicus vroeg hem met wat zijn muziek gelijkenissen vertoonde. “Met de schilderkunst van Mondriaan” zei Cage. Na het koncert vroeg de komponist zijn mening aan de technicus. “Het heeft me doen denken aan Mondriaan”, zei de man.

Relax

Dit werk heet How to pass, kick, fall, and run en zou men een ‘ballet van de stilte’ kunnen noemen. De dansstijl is, zoals altijd bij Cunningham, erg vloeiend, soepel, zeer ‘relax’, los en spontaan. De agressieve hoekigheid van de ‘modern dance’ uit de voor- en naoorlogse periode zijn volledig verdwenen bij deze generatie. Winterbranch is een ballet van de duisternis op een muziek van Lamote Young (konkrete muziek natuurlijk). Van de dansers en hun bewegingen vangt men slechts af en toe een glimp op.

Robert Rauschenberg heeft voor dit werk kostuums ontworpen: gewone trainings, die niet opvallen. Wat vanwege de meester van de pop-art misschien wel het meest opvallende is.

Elektronisch

Variations V is buitengewoon interessant. Op de scène zijn een vijftal paaltjes met foto-elektrische cel opgesteld. De dansers evolueren hierrond. De seinen worden aldus doorgegeven en zetten per paaltje een bandopnemer in gang, met telkens een andere elektronische partituur van John Cage. Het zijn dus de dansers die door hun bewegingen aanleiding zijn tót, makers zijn van de muziek. Althans dit voor het princiep dat verder dient uitgewerkt te worden daar dit voor de toeschouwers niet helemaal duidelijk zichtbaar is. Deze montage tussen de dansbewegingen en de muziek wordt verder gezet met een ‘montage’ tussen dans, klanken, en filmbeelden die op drie schermen tegelijkertijd geprojekteerd worden. Het zijn beelden uit het dagelijkse leven, gemengd met televisieopnamen, en shots van dansers. Meer dan in Labyrint – het spectacle total van Peter Schat – wordt hier een (onwillekeurige) geladenheid tussen de afzonderlijke elementen bereikt en meer bepaald tussen de twee visuele, de koreografie van Cunningham en de filmbeelden van Stan van der Beek, omdat er een soms zichtbare, soms onzichtbare korrelatie of interaktie tussen deze elementen bestaat.

Ontwapenend

De reakties van het Parijse publiek waren, zoals dat heet, ‘gemengd’. Opvallend is het wel dat vooral tijdens het ‘stille ballet’ gereageerd werd, de elektronische experimenten daarentegen scheen men heel normaal te vinden.

Wat Cunningham met zijn gezelschap doet gaat heel ver, maar het wordt zonder de minste pretentie bedreven, zodat het woordje ‘avant-garde’ hier absoluut niet bij past. Het blijft altijd een intellektualistische bijsmaak bewaren; Cunningham echter is van een ontwapenende spontaneïteit. Voor hem is dansen gewoonweg ‘iets doen’. En dit ‘doen’ van Cunningham zoals het nogmaals uit deze recente werken (64-65) blijkt, is van het allerbelangrijkste van wat er op dit ogenblik in de danskunst ‘gedaan’ wordt.