Geluiden uit het post-vul-maar-in-tijdperk

Festival Les Antipodes in Brest brengt mengvormen van performance, installatie en geluidsontwerp

De Morgen 5 Mar 2004Dutch

item doc

Contextual note
Dit is de originele auteursversie van de recensie die enigszins ingekort in de krant De Morgen verscheen.

De festivalposter is verfoelijk: een naakte, jonge Aziatische vrouw gewikkeld in transparante folie, met her en der ‘oui’ op haar lichaam geschreven, en ‘non’ op haar mond. Nochtans staat het festival Les Antipodes in het Franse Brest niet zozeer bekend als pleitbezorger van een dansideaal dat jeugdigheid en erotiek uitschreeuwt en verder vooral doofstom is. Hoewel elk jaar een staalkaart van wat er in Frankrijk gebeurt, even verscheiden als wisselvallig, breekt Les Antipodes ook telkens een lans voor experimentele kunstenaars. Hoe moet het verder met de dans na de piek van het conceptuele werk, is er nog een rol voor het lichaam weggelegd? Daar lag meteen de interessantste pool van het festival: enkele Franse makers zoeken antwoorden op het kruispunt van performance, installatiekunst en geluidscreatie.

Beeldend kunstenaar Gilles Touyard creëert in Le corps du délit n° 0 een ruimte met allerhande objecten en een gedicteerde partituur als kader waarin acht performers aan het improviseren gaan. Uitgerust als marsmannetjes met elk een eigen navigatiesysteem zijn ze voortdurend in de weer om iets te onderzoeken, al wordt nooit duidelijk wat precies. Ze zouden zich kunnen afvragen hoe dans er anno 2015 uitziet. Waar ze alvast toe komen is een gezamenlijk ‘project’, want zo heet de kunst in het postdisciplinaire, postconceptuele, postideologische, post-vul-maar-in tijdperk. Hoe het resultaat eruitziet? Postapocapyptisch! Met de grootste moeite brengen deze onderzoekers nog betekenis aan in de omgeving waarin ze zich bewegen. Uiteindelijk zijn het niet de borden, lichtsignalen en andere instrumenten die spreken, wel strijdende lichamen, en daar is het Touyard natuurlijk om te doen. Bekende performers als Boris Charmatz, Dimitri Chamblas en Christian Rizzo weten dat spel schitterend te vertolken, op de rand van verdwijning en betekenisloosheid, soms verdwalend in hun eigen tics. Erg specifiek is het allemaal niet, zodat je als toeschouwer deelneemt aan eenzelfde betekenisstrijd, waarmee Touyard een wat gemakkelijke kaart heeft getrokken.

Het universum van choreograaf Christian Rizzo in Autant vouloir le bleu du ciel et m’en aller sur un âne is niet minder futuristisch, maar blaakt van precisie en detailrealisme. In een veelkantige ruimte voert hij volstrekt nietszeggende handelingen uit met een traagheid, nauwgezetheid, persistentie en sérieux die aan het onwaarschijnlijke grenzen. Zijn interesse voor design en mode komt zo in een groteske verbeelding terecht. Een vossenbont, groene glitters, lelies, een luidspreker en andere objecten figureren in een bizar spel met kostuums en protheses die verzelfstandigen. Het verfijnde lichtontwerp van Caty Olive en de processing van podiumgeluiden door Gerome Nox interageren voortreffelijk met dat beeldende aspect. Het geheel is erg camp maar leidt door de combinatie van oppervlakkigheid en vakmanschap tot een bijzonder formalisme, een beschavingsresidu dat even licht als pervers is.

Grote klasse is Stand, de nieuwe creatie van Claudia Triozzi, die voortborduurt op de huisvrouwenpsychose uit Park en de surrealistische rockopera The Family Tree die eerder in ons land te zien waren. Op scène staat een grote installatie, een abstracte huiskamer met wit tapijt. Geregeld gaan er luikjes open en dicht, waaruit grote foto’s via rails doorheen de ruimte zweven, begeleid door een subtiel licht- en schaduwspel. Het zijn portretten van Triozzi die zich heeft geïnstalleerd in de huiskamer, keuken of het bed van anderen. Triozzi wentelt zich in nostalgie, verdwijnt in een explosie van poses en autoficties, en schuwt daarbij de kitsch niet. En humor: in een making of-filmpje steekt ze de draak met haar zelf-enscenering als gevallen diva.

Stand is een choreografie voor een afwezig lichaam, waarbij Triozzi letterlijk van de bühne is verdwenen en er slechts opduikt als spook via de foto’s. Tegelijkertijd staat ze een eindje buiten de installatie met de rug naar het publiek aan een micro. De hele voorstelling zingt, jammert en kreunt ze, stemgeluiden die ter plekke elektronisch worden bewerkt. Via de stem wordt de afwezigheid opgeladen met een complexe zintuiglijkheid en een rijke verbeelding.