Een multimediaal laboratorium

Commerce te gast op Leuvense Artefactfestival

De Morgen 16 Feb 2004Dutch

item doc

Afgelopen week sloegen het Leuvense kunstencentrum STUK en de provincie Vlaams-Brabant de handen in elkaar voor de tweede editie van het festival Artefact rond kunst en nieuwe media. Een mix van concerten en DJ-sets, installaties, performances, dans en videokunst waarin onderzoek en experiment hoogtij vieren. Op zoek naar een model dat het multimediale laboratorium toegankelijk kan maken, zette het Duits-Britse danscollectief Commerce de driedaagse Campfire op met enkele gasten. Elke avond bestond uit een lezing, voorstelling, experiment, gesprek en videoprogramma, en dat alles in eenzelfde lounge. Een informele ontmoeting en actieve deelname van de toeschouwer was daarbij de inzet.

Opstapje was een herneming van de voorstelling Second, waarin vier dansers diverse ruimtes verkennen: eerst dansen ze in een vlak, dat vervolgens in drie dimensies wordt uitgerekt en tegelijkertijd op video geregistreerd. Later spelen de dansers met een specifieke opstelling van videocamera en monitor, waarop zowel ‘delay’ als ‘feedback’ zit, waardoor er een vreemde technologische geheugenruimte ontstaat. Zowel het sobere dansmateriaal als het gebruik van video verraden nog sterk de jarenlange samenwerking van Nik Haffner en Thomas McManus met William Forsythe en Ballett Frankfurt.

Onderzoek naar de verhouding van lichaam en technologie was ook uitgangspunt van de groteske performance Ecstacy in Atopia van de Berlijner Otmar Wagner. Een musical over cyborgs, een DNA-laboratorium en een paradijs met monsterlijke afbeeldingen van Wagner zelf botsen er vrolijk met elkaar. Het hangt allemaal aan elkaar met veel technologie, waar Wagner graag aan morrelt: dat die machines soms ook op ongeplande momenten in de soep draaien, voegt een interessante laag toe.

Hoewel de aantrekkingskracht van technologie kennelijk te maken heeft met het ontwikkelen van nieuwe vormen, zijn die vaak ouderwets theatraal. Zonder enscenering spreekt al dat gedoe met machines immers weinig aan. In het tijdperk van de postdisciplinaire kunst zijn we nog lang niet aanbeland.

Dat Campfire in een lounge plaatsvond, is een poging de verhouding tot het publiek radicaal te herdenken: kunstenaars en toeschouwers delen eenzelfde ruimte en staan op gelijke voet. Eerder dan transformatie en verbeelding liet dat vooral een blik in de artistieke keuken toe: kunstwerken worden immers gemaakt, kunstenaars worstelen met vragen en problemen allerhande, zowel inhoudelijk als technisch. Dat alles werd met de toeschouwer gedeeld, die zo als getuige van een onderzoeksproces in een wat bizarre dramaturgische rol belandde.

Een toonmoment van het nieuwe stuk Procession, een experiment voor toeschouwers in een installatie van de Armeense kunstenaar Harout Simonian en een geënsceneerd concert van de Londense componiste Angie Atmadjadja kwamen op één niveau te staan. Nieuwe werkmodellen en presentatievormen bleken voor niemand vanzelfsprekend, wat tot uitvoerige discussies leidde met een handvol liefhebbers die het hele project uitzaten.

Die reflectie is nodig, maar het maakte van Campfire eerder een symposium dan een performance-programma. Omdat de voorstellingen zelf nogal licht uitvielen, was de balans met de experimenten en de omkadering geregeld zoek, wat het geheel maar weinig verteerbaar maakte voor de achteloze toeschouwer.