Sphyraena barracuda

Jazz en danscultuur 3: Multidisciplinaire perceptie tussen kung-fu en jazz

Jazz'Halo 1 Dec 2000Dutch

item doc

Remixing en het beheer van muzikale tradities door labels hielden ons in de vorige aflevering bezig: muziek die zich omringt met afwezigheid, zijn marge of verleden te kennen geeft en daarin ruimte maakt voor een actieve luisteraar. Muziek stimuleert de verbeelding van de luisteraar waar er plaats is voor die laatste, waar de gespeelde noten nooit een sluitend geheel vormen, maar openingen laten voor een oor om ertussen te dwalen. Talrijke kruisbestuivingen doen overigens net het tegenovergestelde: ze verdwalen in het exotisme van vreemde muziekstijlen en -genres om er vervolgens een potje van te maken. Vreemdheid wordt daarbij niet altijd als dusdanig gewaardeerd, eerder een horror vacui drijft de uitbreiding naar andere muzikale horizonten. In een voortdurende neiging naar transparantie staat het eigen verhaal voorop, wat zich daarbuiten afspeelt wordt straffeloos geplooid naar het muzikale theater.

Over theater gesproken, waarom zouden we alteriteit niet trachten te denken op het niveau van disciplines? Thans heeft immers iedereen de mond vol van ‘multimediaal’ en ‘interdisciplinair’, en daar gaat onze reeks in zekere zin ook over: fenomenen die zich afspelen in het grensgebied van jazz en danscultuur. Hoe kunnen de disciplines muziek en dans zich als vreemde entiteiten tegenover elkaar gedragen? En liever nog: hoe elkaar daarin bevruchten?

Onlangs zag ik een knap staaltje van multidisciplinaire kunst: Enter the Dragon (1973), een van de laatste films van Bruce Lee. Qua thematiek en beeldgebruik valt daar natuurlijk een en ander over te zeggen, maar de verhouding der kunsten interesseert ons hier, met name van film, muziek en gevechtskunst. De spanningsbogen in de film zijn volgens één welbepaald principe opgebouwd: een schijnbaar stabiele rust slaat plotseling om in een hevige vechtpartij. Bijzonder is nu dat het kantelpunt steeds verdubbeld wordt op het niveau van de disciplines – ze komen als het ware op een kenkritische manier in beeld.

Bruce Lee zit bijvoorbeeld rustig in bootje op een rivier, een beeld ondersteund door een gemoedelijke soundtrack, een sfeervol klanklandschap dat we vandaag ambient zouden noemen, maar dan volledig akoestisch gerealiseerd. Al dagdromend komt hij in zijn persoonlijk verleden terecht, en terwijl de muziek verder kabbelt vervloeit ook het beeld. Ondanks een expliciete breuk in de montage herinnert de muziek nog aan wat er vooraf ging. Dan volgt een hevige vechtscène, stijlvol gechoreografeerd, waarbij elke slag of stoot extra versterkt wordt en als een percussieve lijn over de muziek heenschuift, met een resultaat dat klinkt als drum&bass. Elke slag openbaart de vermenging van dans, montage en muziek en stuurt daarin ook onze perceptie: aan het ritme van de muziek kleeft intussen dans, ook al is die niet langer in beeld. Ook muziek en pellicule zijn niet zozeer inwisselbaar, maar laten zich benaderen vanuit elkaars perceptiekader – elk medium vormt immers zijn eigen toeschouwers.

Die inbreuk is deels bekend – men noemt muziek wel eens ‘filmisch’ – maar draagt in zijn geweldpleging ook nieuwe perspectieven aan. Dankzij een slag en een stoot worden er daadwerkelijk gaten gemaakt in de zelfgenoegzaamheid van de disciplines op zich – of bij uitbreiding kunst. Een slag doorklieft de identiteit van een universum waarin aanwezigheid gekoesterd wordt, waarin elk beeld en elke melodie een streling zijn die daartoe bijdragen. Door aan te sturen op multidisciplinariteit is er intussen baan voor een luisteraar/kijker, omdat die op de rol van zijn perceptie gewezen wordt. Toegegeven, het is een wat vals neomodernisme: ook in deze perceptie is de identiteit van media voorondersteld. Niettemin laat ze toe de actualiteit om te buigen in een potentie die zich aan de verbeelding hecht.


Bij het beluisteren van muziek, op zoek naar een gelijkaardige ervaring, blijkt het beschreven model verre van vanzelfsprekend te zijn. Heel wat muziek uit de dance komt nooit vanuit zijn klankenveld tot een kanteling: neem Kruder & Dorfmeister of een recentere hype als Yonderboi, ze zijn smooth en mellow, als een langgerekte streling. Geen gewelddadig moment dat naar dans reikt: slechts door zelf wat pasjes te maken is er van dans sprake. Verder is het muziek voor luie oren: om weg te zakken in een stapel kussens waarin elke potentie van een perceptie die zich verbreedt zwelgt.

Uiteindelijk leidt een speurtocht in de platenkast alsnog tot een verrassing, zelfs in jazz-sferen. Op The Complete Columbia Studio Recordings van Miles Davis en Gil Evans staat een vergeten meesterwerk uit 1963: The Time of the Barracudas, soundtrack voor het gelijknamige theaterstuk van Peter Barnes. Bijzonder aan de opname is dat het kleurenpalet van Gil Evans er dooreengeschud wordt door Miles’ nieuwe ritmesectie: Herbie Hancock, Ron Carter, en vooral de piepjonge drummer Tony Williams. Elke slag op trommels of cymbalen is een revelatie zoals bij een vechtende Bruce Lee: telkens wordt het rechtlijnige verwachtingspatroon doorbroken en daagt een waaier aan mogelijkheden, aan andere beluisteringen. Niet enkel het compositorische vernuft van Gil Evans bepaalt de rijkdom van de muziek; het is precies Tony Williams die al drummend het klankbeeld choreografeert en daarin vraagt om een dansend oor.

De titel van het muziekstuk levert overigens een mooie metafoor op voor onze gedachtegang. De barracuda is een vraatzuchtige roofvis die zich in tropische wateren ophoudt onder koraalriffen. Die stemmige omgeving laat hij achter zich bij het opdagen van een prooi: als een pijl schiet hij vooruit om kleine vissen te verslinden. Met één grote hap eigent de barracuda zich toe wat hem vreemd is om dat ogenblikkelijk te verinwendigen. Als vechtersbaas gedraagt hij zich niet anders dan Bruce Lee en Tony Williams: in het ene geval gaat het om kleinere vissen, in het andere geval om disciplines, met hun eigen opbouw en receptie. Pittig detail: omdat de barracuda aast op zwakke en zieke vissen vergiftigd hij langzaamaan zichzelf. Toe-eigening gebeurt nooit straffeloos, maar gaat ten koste van de eigen identiteit.

Recent kwam op Tzadik nog een schitterende opname uit die zich ophoudt tussen jazz en kung-fu: Xu Feng van John Zorn, gecomponeerd in 1985 voor twee gitaren, twee keyboards en twee drummers, nu uitgevoerd door Fred Frith, John Schott, Chris Brown, David Slusser, Dave Lombardo, William Winant en Zorn zelf als ‘prompter’ (souffleur). Het gaat om een van diens ‘game pieces’, waarin complexe spelregels improvisatie weten onder te brengen in flexibele gecomponeerde structuren. Cobra (1984) is ongetwijfeld het bekendst, verder treffen we onder meer Baseball, Dominoes, Curling, Golf, Hockey, Cricket, Tennis, Croquet en Rugby aan in het lijstje – over toe-eigening gesproken! Geïnspireerd op een kung-fu actrice, zoekt Xu Feng snelheid, dynamiek en geweld op, niet enkel geschraagd door een explosief klankbeeld, maar ook door de hoger beschreven omgang met disciplines. Het stuk laat zich daarom nooit zonder meer beluisteren, omdat het nooit helemaal zichzelf is. Het vraagt het oor te dansen, vraagt te luisteren met het geestesoog, in het licht van andere disciplines. Een beweeglijke perceptie dus, want maakt die niet de kern uit van wat we dans noemen?