Hoe te luisteren naar het hier en nu? Metamorfoses van het reflexieve lichaam

Programmatekst bij Beweeging 8, 'Still Life - Beleefde stilte'

Programme note 1 Oct 2000Dutch

item doc

Contextual note
Deze programmatekst werd geschreven in opdracht van De Beweeging, bij hun festival Beweging 8 in oktober 2000.

Onder de noemer ‘Still life – beleefde stilte’ gaat Beweeging 8 op zoek naar belevingen van het hier en nu, in flitsen van verhevigd lichamelijk bewustzijn. Dat laatste is een oxymoron, hoe kan het vlees zich immers een geestelijke activiteit toe-eigenen? Maar waarom ook niet, het lichaam heeft zich nooit eenzinnig getoond, en kent vandaag eens te meer een paradoxale plaats. Reflectie rond lichamelijkheid is populairder dan ooit, terwijl het lichaam tegelijk nooit zo veraf is geweest. In een wereld waar internet en nieuwe media alomtegenwoordig zijn, en plastische chirurgie en genetische manipulatie in de mode, verschijnt het lichaam altijd bemiddeld, geabstraheerd in technologie en cultuur, in beelden, letters en cijfers. Elk beeld wordt bepaald door een decorum, door codes, bijvoorbeeld deze van de schilderkunst of het theater. Voorstellingen van het menselijke lichaam ontsnappen er niet aan.

Kunstenaars zouden kunnen repliceren: is er vandaag nog plaats voor het lichaam in zijn fysieke onmiddellijkheid? Die vraag wentelt zich echter in naïviteit, of nog eerder in een arrogantie die slechts kan voortspruiten uit het denken. Iets als een nulpunt van het lichaam, vlees dat volledig bij zichzelf aanwezig is, is niet meer dan een idee, immateriële materie zonder menselijke inzet, ingekeerd en onaanraakbaar. De vraag naar lichamelijke belevingen moet daarom altijd een dubbelzinnige zijn, een vraag naar de relatie van het lichaam met beeld en theater, met ruimte en tijd, met een kijker. Een vraag dus naar een reflexief lichaam, dat zich laat kenmerken door een kwade trouw ten overstaan van zuiver geest of zuiver lichaam. Want de ambiguïteit en daarmee werkzaamheid van het lichaam zijn de inzet in een zoektocht naar het hier en nu. Hoe begrijpen de kunstenaars die aan Beweeging 8 deelnemen zelf deze metamorfoses van het reflexieve lichaam?

“Het, mijn, lichaam ervaar ik als een noodzakelijk kwaad, het liefst zou ik er geen hebben, dat zal dan ook mijn ultieme voorstelling worden, als ik er geen meer heb. Tot dan ben ik op zoek naar transparantie, een doorkijklichaam, een gids naar andere realiteiten, die je terugwerpt in het nu.” In deze verzuchting verwoordt Dominique Pollet de geschetste paradox. Hij wil afstand nemen van zijn lichaam, transparant, zelfs immaterieel worden, smijdig en onlijdelijk. Tegelijk beseft hij dat in zijn onvermogen ook de kracht van zijn werk schuilt, omdat hij zo vreemd genoeg naar andere realiteiten kan gevoerd worden én deelnemen aan een hier en nu: “Het lichaam wordt surreëel aanwezig.”

Pollets opleiding in Butoh werpt een licht op die vreemde spanning tussen het lichaam en een ideële wereld, een mentaal beeld. Innerlijke beelden zijn de basis voor Butohdans, zoals bij Hisako Horikawa: “Afgelopen zomer pekelde ik sardines met mijn vader, die visverkoper was. Plots doolde ik door zijn leven, voelde me duizelig worden naarmate ik in oude dagen terechtkwam. Nu zwemmen sardines als een hete wind in mijn lichaam, alsof mijn gewaarwordingen een tastbare vorm aannemen.” Het beeld neemt bezit van het lichaam, dat op zijn beurt het beeld uitzweet. Zo wordt het beeld tastbaar aan het lichaamsoppervlak, krijgt een materiële drager, een tastbaar moment. Op gewelddadige wijze verpulverd, wordt het beeld van een pantser tot een huid met ademende poriën. Kleine lichaamsopeningen die de vreemde vermenging van expressie en abstractie, van visualiteit en tactiliteit, ontvankelijk maken voor tijdelijkheid.

Die Butohstrategie is niet geheel anders dan wat Cathie Caraker voor ogen heeft met ‘Body-Mind Centering’: “Ik onderzoek beweging in de vasculaire systemen van het lichaam (bloed, lymfe, hersen- en zenuwvocht,…) om een toegang te vinden tot een nieuwe specificiteit in mijn bewegingskwaliteiten en theatrale uitdrukkingen.” Ook Caraker speelt met een verwarrende nabijheid van lichaam en beeld, zij het in een omgekeerde richting, als een cartografie van inwendige lichaamslandschappen.

Ook Désirée Delauney gaat het beeld te lijf, de eis dat het lichaam met een plaatje moet samenvallen: “Mijn lichaam is mijn huis. Ik heb een lichaam, maar ik ben niet mijn lichaam, al denk ik vaak dat ik mijn lichaam ben… ik wou dat ik dichter bij de meester van mijn huis kon geraken, om vrede te vinden. Maar ik draag er zorg voor, omdat ik me dankzij mijn lichaam kan uitdrukken. Op scène ben ik hier, nu en elders tegelijkertijd.” Via lichaamsdeformaties verscheurt Delauney het lichaamsbeeld, de fictie dat het met zichzelf samenvalt, en geeft er tegelijk een nieuwe beeldende inzet aan, zij het een die pendelt tussen gelijkenis en verschil, en doet duizelen. Hoe moeten we die oscillatie tussen beeld en lichaam begrijpen, deze conceptuele beweeglijkheid die niettemin tastbare sporen nalaat?

Het lijkt erop dat zo’n complexe omgang met het lichaam de kracht heeft zich terug te trekken uit de context die het theater oplegt, de kracht om het beeld te overschrijden. De inzet van het vlees (of bijvoorbeeld van de huid) kan plots te groot worden voor het beeld, onuitspreekbaar. De strijd van de performer die lichamelijke materialiteit in de schaal wil werpen tegen het beeld, toont de werkzaamheid van het lichaam en kan daarom de regels van beeld en theater wissen. Want werkzaamheid betekent tijdelijkheid, en daarmee instabiliteit, waartegen het beeld geen verweer heeft. Dan rest van het theater slechts een skelet, van de voorstelling louter gebeurtenis, het lichaam maakt haar ontvankelijk voor aanwezigheid hier en nu.

Theater en beeld zijn weggeschreven door de tijd. Het lichaam zwijgt, want het is taal, leesbaarheid en expressie ontnomen. Maar wat rest is in ieder geval geen ingekeerdheid. Veeleer verstilling en passiviteit. Bewegingen worden opgeschort, om beter te kunnen luisteren. Te wachten en af te wachten. De beweging is verstild, maar de stilte bewogen. In zijn fysieke, haast organische hoedanigheid vindt het lichaam intuïties en gevoeligheden terug. De zintuigen staan scherp, weten zich verbonden. Precies in het moment dat het lichaam even terugplooit hervindt het zichzelf.

Angela Köhnlein beschrijft treffend de metamorfose: “Ik ben geïnteresseerd in een complex lichaam, dat geschikt is voor veranderingen maar ook voor stabiliteit op elk gekozen ogenblik. Daarnaast moet het lichaam zijn verschillende delen onafhankelijk kunnen bewegen (bijvoorbeeld verschillende snelheden van hoofd, torso en benen), een vaardigheid die het verwerft door training. Zo kan de geest het lichaam niet al te gemakkelijk limiteren tot gebruikelijke uitdrukkingsvormen. Omgekeerd kan de geest zo ook onthaasten, moet hij niet langer in staat zijn voortdurend alle mogelijke informatie die zich via het lichaam aandient te begrijpen. De geest wordt enkel een gepassioneerde getuige en mentale keuzes kunnen vervangen worden door heldere instincten.”

Door de verdwijning van het beeld, zijn doordringbaarheid, krijgt het lichaam een nieuwe openheid, een ontvankelijkheid voor leven en levendigheid, voor gebeurtenis. Het is klaar om weer uit te waaieren, zich als een bloem te openen. Een fysieke aanwezigheid hier en nu betekent immers altijd betrokkenheid. Er is een soort fascinatie voor het onbekende, een lichamelijke sensibiliteit voor wat rondom gebeurt. Na het uitwissen van het beeld wil het lichaam zich opnieuw markeren, zichzelf situeren in ruimte en tijd. Zo volgen concentratie en uitwaaiering elkaar op. En die cyclus herhaalt zich steeds weer, voltrokken door het lichaam, hier en nu. Als het lichaam zich terugtrekt en ophoudt te bewegen, staat de tijd staat dan ook niet stil. In het nu komt alle tijd samen, een passage die het lichaam doet zinderen en leven.

“Door de gaten in de gedachtegang en in de choreografie te laten zien, verdwijn ik als het ware een beetje en maak ruimte vrij voor alle gebaren die gemaakt en verloren kunnen worden. Ik maak plaats voor het vruchteloze: het reservoir van alles dat in het ongewisse is gebleven. Gestes zonder verhaal.” Het geheugenverlies waar Emilie De Vlam het over heeft, betreft de eigen identiteit, kwaliteiten van beeld en betekenis die verbonden zijn met haar lichaam. Door die op te schorten komt er ruimte vrij, een dynamiek die in Japan MA heet. Tegelijk een kloof en het creëren van ruimte, alsook de beweging van het markeren zelf, het installeren van een drempel die nieuwe mogelijkheden afbakent.

Ook tijd vraagt ruimte, veel tijd vraagt als het ware veel tijd. Als Kris Maria-Karel urenlang onbewogen op eenzelfde plek ligt, dan is het omdat “reële tijd niet belangrijk is. Klokken interesseren me niet, wel de oneindigheid van de tijd.” Reële tijd begrijpt Maria-Karel als tijd die door de mens toegeëigend en gestructureerd is. En die moet plaats ruimen voor de oneindigheid van het hier en nu, een excessieve hoeveelheid tijd die zich in een flits laat voelen. Precies het reflexieve lichaam is in zijn werkzaamheid gevoelig voor dat suprême moment.

De performer kent zijn lichaam, weet tijd en ruimte te wekken. Hij beschrijft door zijn lichamelijke aanwezigheid een cyclus van terugtrekken en betrekken. Maar wat met de toeschouwer? Deelt die in eenzelfde verhevigd lichamelijk bewustzijn, eenzelfde gevoeligheid voor het hier en nu?

“Ik perform met mijn rug naar het publiek, om de banaliserende expressiviteit van het gelaat en de blik uit te schakelen. Tegelijk oriënteer ik me zo in dezelfde richting als de toeschouwer, waardoor we gemakkelijker iets kunnen delen, namelijk kijken en luisteren.” Rob List duidt de rol van het lichaam in de waarneming, als basis voor een gevoeligheid voor ruimte en tijd. Ook hij beschrijft een transformatie. Hij vermijdt niet enkel het oog als expressief gegeven, maar ook de supprematie van het gezichtsvermogen, als zintuig dat nauw verbonden is met de hersenen, met het denken. Zijn oog is een luisterend oog, een oog dat afwacht of er gebeurt. Want wat er gebeurt is uiteindelijk niet meer belangrijk, wel dát er gebeurt.

De aanwezigheid is dus zo sterk dat de kijker gedwongen wordt te kijken, of beter te luisteren met het oog. Het denken zwelgt in het lichaam en wordt passief. Ook de receptie trekt zich terug, en smeedt op haar beurt een nieuw verbond: tussen de zintuigen, als een synesthesie. In kortstondige flitsen van esthetisch genot komen lichaam en waarneming zo op een lijn te staan, ze maken een analoge beweging. Met een toeschouwer erbij is het verstilde leven ook een beleefde stilte.