Als een viewmaster

Financieel-Economische Tijd 12 Jan 2000Dutch

item doc

Contextual note
Kort na de première werd het stuk omgedoopt van 'General Motors' tot 'Happy Zode', en werd onder die titel bekend.

‘General Motors’ is niet wat de titel doet geloven. Geen multinationals, geen agitprop, geen politieke statements. Dansers Sharon Zuckerman en Arco Renz spelen veeleer een lichtvoetig spel met de motortjes die ons doen en laten drijven. Als in een viewmaster volgen de plaatjes elkaar op, van cartoons tot pin-ups. Onderworpen aan een theatrale blik, leggen clichés spanningen in alledaagse gewoonten en gedachten bloot. Een kleine soap opera over het blazen van bellen, deze week in première in de Beursschouwburg.

Hoewel verscheidene afgestudeerden van P.A.R.T.S. zich van haar (onvermijdelijke?) academisme distantiëren, heeft de dansschool op zijn minst de verdienste jonge choreografen en dansers vanuit de hele wereld naar ons land te halen. Heel wat jonge choreografen en dansers bleven na hun studies hangen in Brussel, goed voor een extra artistieke input voor de Belgische dans en een nieuw dansklimaat. Onder meer de Beursschouwburg heeft dat goed begrepen en speelt er gepast op in met haar recente aandacht voor dans. De P.A.R.T.S.-generatie kan weliswaar niet over een en dezelfde kam geschoren worden, maar het jonge dansgeweld lijkt niettemin goed te passen bij de mix van stedelijkheid, Brusselse internationaliteit en kleinschaligheid waar het kunstencentrum voor staat. Met Tom Plischke en diens collectief The BDC een maand geleden was het goed raak, het vervolg met laat zich reeds smaken.

Na het beëindigen van zijn studies aan P.A.R.T.S. in 1998 werkt de Duitser Arco Renz in Brussel en New York samen met Robert Wilson aan verscheidene creaties, waaronder een regie van de opera ‘Prometeo’ van Luigi Nono. Elders danste hij in ‘Les jardins secrets’, recent werk van de Parijse choreograaf Christian Bourrigault. De Israëlische Sharon Zuckerman liep vorig jaar reeds in de kijker met ‘Fixing Dust’, haar eindwerk aan P.A.R.T.S. dat op verscheidene podia gepresenteerd werd. In dat stuk onderzoeken vijf dansers hun eigen kinderlijkheid, met als resultaat een explosieve beeldenreeks, bij momenten zwaar geladen. Binnenkort is Zuckerman ook terug aan het werk te zien in ‘Zij Ogen’ en ‘Vrouwenvouwen’, twee stukken van haar studiegenote Charlotte Vanden Eynde. Voor ‘General Motors’ werken Renz en Zuckerman voor het eerst samen, met de steun van coproducenten Beursschouwburg en Dans in Kortrijk.

Drijfveren

Na het zien van een verkorte presentatie van ‘General Motors’, gemaakt voor een avant-première in Rijsel, vraag ik me af waar de titel vandaan komt. Voor Renz is het niet meer dan een grap: ‘De motor was het uitgangspunt voor onze voorstelling, vandaar. De General kwam er gewoon bij, als werktitel, het klinkt wel goed. We willen er helemaal geen politieke kant mee op, geen statement maken. In Europa rijden er ook nauwelijks mensen met een auto van General Motors, dus zo geladen lijkt die titel niet te zijn. Na enkele andere namen werd de werktitel uiteindelijk definitief.’

‘Aanvankelijk werkten we nog met ideetjes rond auto’s, maar uiteindelijk gaat het stuk over allerhande soorten motoren. Bijvoorbeeld ook in gedachten en gedragingen, de drijfveren van ons dagdagelijkse doen en laten. Zo gaat het ook over verlangens of over een gemeenschappelijk gevoel dat mensen onderling drijft.’ Hun samenwerking kwam precies uit zo’n klik tot stand. Op school waren ze gefascineerd door mekaars werk dat erg verschillend is. Ze vertellen over elkaar.

Zuckerman: ‘Arco werkte in het verleden erg formeel, dansachtig. Er stond weliswaar steeds een menselijk perspectief centraal, maar dat werd gestileerd tot er een abstracte constructie overbleef. Toch lichtte er nog iets menselijks op, het waren doorvoelde vormen, erg poëtisch.’ Renz neemt het commentaar over: ‘In de spanningen die ik optrok tussen menselijkheid en formalisme ontstond er een ruimte, een mogelijkheid om afstand te nemen van mijn eigen emoties. Door die stilte kon ik de projectie van eigen gevoelens in mijn werk omzeilen, teneinde pathetiek of een nadrukkelijk expressionisme te vermijden. Er ontstond ruimte voor mezelf om te kijken.’

Bij Zuckerman draait het volgens Renz veel minder om de formele aspecten van dans: ‘Sharons werk gaat over individuen, over identiteit. In ‘Fixing Dust’ was het lichaam een vehikel om gemoedstoestanden uit te drukken. Het lichaam was in staat om verborgen kantjes van de dansers te tonen. En dat ging niet zozeer over krankzinnigheid of trauma’s en dergelijke, maar wel over een aandacht voor details die je gewoonlijk ontgaan.’ Zuckerman vult op haar beurt aan: ‘Het had inderdaad niets te maken met therapie of zoiets. Ik zocht steeds naar een algemeen moment in de persoonlijke ervaringen van de dansers. Het is immers niet erg zinvol jezelf zomaar te kijk te zetten voor een publiek.’

Clichés

Doorheen de verschillen in benadering en werkwijze treden toch enkele raakvlakken naar voren. Zuckerman en Renz zijn beiden geïnteresseerd in alledaagse ervaringen en menselijkheid. De uiteenlopende perspectieven samengevoegd leverde een voldoende krachtige motor op voor een nieuwe voorstelling. Toch bekijken beide dansers het werk elk vanuit een andere hoek: voor Renz is het allemaal behoorlijk formeel, voor Zuckerman is het rijk aan diepte en betekenis. En inderdaad is ‘General Motors’ de twee, Zuckermans wantrouwen in vorm maakt een en ander duidelijk: ‘Ik zoek steeds naast de logica, en die is nu eenmaal ingebed in vormen. Voor mij worden vormen reeds in het dagelijks leven verstoord. Neem bijvoorbeeld een belangrijke lunchvergadering. Iedereen is onberispelijk gekleed, komt op tijd, zit netjes op zijn plaats. Terwijl er onderhandelingen plaatsvinden bedenkt iemand dat het omelet te zout is, windt zich even op en verliest de vergadering uit het oog. Op dat ogenblik valt hij uit zijn rol, zijn representatie werkt niet meer.’

Op die manier ontmoeten in de figuren van representatie vorm en inhoud elkaar, en nog wel op een bijzonder pregnante wijze. Iets gelijkaardigs is aan de orde bij clichés. Zuckerman: ‘Clichés zijn weliswaar sterk vormelijk van aard, maar toch meer dan louter oppervlak, ze hebben een zekere diepte die veelzeggend is, een eigen realiteit. Bij maskers is dat ook het geval, ze zijn nodig om een rol te kunnen spelen. Voor mij gaat het stuk ook over verplichting, bijvoorbeeld sociaal. Ik voel de nood te blijven dansen, alsof er ergens een motortje zit dat maar blijft doorgaan met het produceren van beelden. Het ene masker komt in de plaats van het andere.’

Cartoons

De voorstelling is opgevat als een soort collage van beelden, een reeks solo’s en duo’s die elkaar opvolgen. Een jongen loopt stampvoetend rond en gaat op in het enthousiasme een boksertje te zijn. Dan weer is er een poppenspel, beide dansers plooien elkaar in allerhande vormen, alsof ze vlees en bloed verloren zijn. Voor Renz volgt uit de serie een cyclisch ritme die het stuk als vorm waardeert: ‘Er is steeds een situatie of gevoel dat op een haast cartooneske wijze wordt uitvergroot, en op die manier boven het persoonlijke uitstijgt. In een ander geval ontwaar je een stuk realiteit in de beeldenstroom. Maar al bij al blijft het een soapserie, steeds dezelfde elementen keren terug, slechts hun intensiteit wisselt.’ Op het ogenblik dat een scène wordt afgebroken, bijvoorbeeld omdat de muziek stopt, is er eens te meer een bewustzijn dat het maar plaatjes zijn. Of toch niet? Zuckerman: ‘Beeld en realiteit lopen door elkaar, er is bijvoorbeeld geen constructieve ontwikkeling in de dans. Telkens als de menselijke realiteit uit de diepte van de dans wil openbloeien wordt die ingedijkt door de controle van de façade, alsof met een schroevendraaier het chassis rond de motor weer wat strakker in elkaar wordt gevezen.’

De beelden zijn pregnant, maar hun betekenis wordt nergens gefixeerd. Die openheid maakt het stuk des te boeiender, scherper zelfs. Heel wat betekenissen die via de dans en het lichaam in de beelden, situaties en clichés komen bovendrijven zijn immers niet als dusdanig expliciteerbaar. Zo rijst de vraag naar de rol van de toeschouwer, maakt die geen deel uit van de betekenismotor? Hoewel sommige scènes de toer van voyeurisme opgaan wil Zuckerman geen spel van kijken en bekeken worden spelen met het publiek: ‘We maken nergens een thema van de relatie met het publiek. We doen het niet zozeer kijken, maar laten het kijken. Het publiek kan dus zelf betekenissen invullen, maar wel aangestuurd door de beelden. Voor mij gaat het zelfs om een uitnodiging van het publiek. We laten het hier en daar immers delen in situaties die aan onszelf toebehoren, waar een stukje privé in zit. Er is dus een vertrouwensband met de kijker die mee de intimiteit van de voorstelling uitmaakt.’