Angst om te vallen?

Financieel-Economische Tijd 9 Dec 2000Dutch

item doc

Een week geleden presenteerde Monty in Antwerpen ‘Itch & Fear’, het nieuwe stuk van de Spaanse Brusselaar Salva Sanchis. De man studeerde met de eerste lichting aan PARTS af, maar legde intussen reeds een hele weg af, timmerde zelfs een bescheiden oeuvre bijeen op ruim twee jaar tijd. Een lijn die ruimte, identiteit en perceptie verbindt laat zich daarin lezen, Sanchis kondigt zich aan als een nieuwe stem in het Vlaamse danslandschap, die abstract formalisme weet te combineren met expressionisme. Niettemin is ‘Itch & Fear’ een wat onzeker werkstuk geworden dat samenhang ontbeert en weinig ruimte laat voor beweging.

Zoals in de performance ‘To stick around’ gaat Sanchis te rade bij Jean-Paul Sartre voor de dramaturgie van zijn stuk. Sartre duidt het verschil tussen angst en vrees als volgt: als men zich aan de rand van een afgrond bevindt, is vrees de vrees om te vallen, en angst de angst om zichzelf in de diepte te storten. Omdat identiteit en een grens in de ruimte hierin haast letterlijk samenvallen, leent het zich goed als choreografisch vertrekpunt. De vraag die Sanchis uitwerkt in ‘Itch & Fear’ is dan ook de volgende: ‘Weten wij altijd waar wij eindigen en de rest van de wereld begint?’

In die verwarring neemt het stuk zijn aanvang. Het licht werpt onregelmatige vlekken op de vloer, de drie dansers (naast Sanchis nog de Italiaanse Gabriella Iacono en de piepjonge Vlaamse Isabelle De Keyser) bewegen zich asymmetrisch doorheen de ruimte. Ieder voor zich tasten ze een universum af, traag en bedachtzaam. Slechts een enkele herhaling laat een aanzet tot een te voltooien schriftuur vermoeden, het identiteitsstadium lijkt veraf.

De ruimte wordt letterlijk uitgedaagd, om een verschil te maken. Sanchis en co ‘kietelen’ als het ware de ruimte, trachten voorzichtig te voelen wat ze in petto heeft. Langzaamaan levert die exploratie van de ruimte een tastbaar resultaat, waarbij handig gebruik gemaakt wordt van het licht (een ontwerp van Arne Lievens) om de leesbaarheid van de dans te vergroten. Een dunne streep licht en nadien een vierkant markeren grenzen, in alle scherpte af te lezen als een figuur op de grond, maar in de ruimte een soort bevreemdend waas waarachter de dansers zich ophouden.

Het kietelen van de ruimte is ook stilistisch een mooi gegeven, de abstracte dans wordt in dat kleine mime-achtige gebaar even doorprikt. Het verloop van ‘Itch & Fear’ schuilt ook niet in een doorgedreven kenkritisch onderzoek, maar precies in een kanteling naar expressionisme. Eens de ruimte uitgedaagd volgt gedonder, ze boezemt de dansers vrees in – en vervolgens angst. Jammer genoeg mist dit kantelpunt subtiliteit, het antwoord van de dansers is terugdeinzen met een gelaat vol afschuw. Gecapteerd door een enkel punt dat hen belaagt, dwingen de dansers elkaar te blijven kijken, zeg maar ‘terug te kijken’ (ook al erg Sartriaans), Medusa een spiegel voor te houden. Ze duwen elkaars hoofd telkens weer in die ene richting, alle heil van de blik verwachtend. Hun vrees vertolken de dansers met een expressief aangezicht, waardoor ze de voorheen opgebouwde dans elke betekenis ontnemen. Het werkt banaliserend, terugkijken wordt op geen enkel moment iets als ‘terugdansen’, het lichaam staat buiten spel.

Waarom ook niet, door zijn interesse voor een ruimtelijke schriftuur is het niet onlogisch dat Sanchis precies de blik waardeert. Op dat vlak is ‘Itch & Fear’ echter weinig uitgewerkt. De blik wordt nooit op een meerduidige manier ingezet, ze houdt slechts het kwaad op afstand, al te letterlijk, ze stelt scherpe grenzen. Uiteindelijk peilt de blik ook slechts sporadisch de ruimte, haar choreografische inzet is klein. Sanchis maakt het zichzelf haast onmogelijk, het verloop van de dramaturgie zit zodanig gebetonneerd dat er geen ruimte meer over is voor dans – gek genoeg wordt die geen moment gedreven door de angst ‘te vallen’.

Ook van het contrast tussen drie karakters maakt Sanchis nauwelijks gebruik, tenzij op een erg theatrale wijze. Hij speelt de struise De Keyser uit tegen de kleine, frêle Iacono, om de laatste te dwingen tot een confrontatie met haar fobie. De (eigenlijke?) confrontatie tussen de twee dansers zelf gaat echter de mist in, in hun brute fysieke worsteling speelt geen stijlcontrast meer. De beste momenten van ‘Itch & Fear’ zijn de meest abstracte, afstandelijke, omdat daarin drie jonge dansers al zoekend hun eigen figuren schrijven, die uiteindelijk toch zachtjes met elkaar interfereren. Van zodra Sanchis die dansfragmenten expliciet wil onderbrengen in een choreografisch en vooral dramaturgisch kader loopt het spaak en is ‘Itch & Fear’ een voorstelling van gemiste kansen.