Flaneren op beelddrempels

Financieel-Economische Tijd 11 Oct 2000Dutch

item doc

‘MA’ is een Japans concept dat wijst op drempels in belevingen van ruimte en tijd. Choreograaf Pierre Droulers gebruikt het als aanleiding om stedelijke ervaringen te koppelen aan een grensonderzoek van het theater zelf. Samen met dansers en plastische kunsenaars thematiseert hij het punt waar beelden overgaan in processen en openheid. Op zoek naar nieuwe mogelijkheden om tijd en ruimte te creëren, om te flaneren.

De keuze van Charleroi/Danses om de nieuwe productie van Pierre Droulers te presenteren in het kader van Brussel 2000 schept verwachtingen. Hopelijk levert ze een gelegenheid om Droulers’ werk toegankelijker te maken voor het Vlaamse danspubliek – het is intussen alweer van ‘Petites formes’ (1997) geleden dat de man hier aan het werk te zien was. Ondanks artistieke affiniteit hier en daar zijn de Vlaamse en Waalse dans twee volstrekt gescheiden circuits, de kloof blijft weerbarstig. Droulers werd geboren als Fransman, maar werkt al vijfentwintig jaar in België, en kan niet anders dan zich ongemakkelijk voelen als speelbal van een gebrekkige subsidiepolitiek en incompetentie inzake cultuur langs Franstalige zijde – inderdaad, niet enkel in Vlaanderen roert het. Hij heeft talrijke contacten in Vlaanderen, tot een Vlaamse compagniemanager toe, maar weet zich nog steeds geprangd tussen twee circuits: ‘Het is vreselijk, want voor ons kunstenaars levert het niets op, we willen immers voor iedereen werk maken. Ik vind het moedig dat Guido Minne met Brussel 2000 een soort openheid probeert te creëren, want eigenlijk is het debat over de subsidiepolitiek nog altijd taboe.’

Maar Droulers heeft meer met Brussel, al wandelend kwamen de ideeën voor een nieuw stuk naar boven. Via een parcours langs straten en pleinen werd duidelijk dat een passage als de Hubertusgalerijen heel andere sensaties en perceptiemodellen oplevert dan de Grote Markt. ‘Ik interesseer me voor architectuur in relatie tot choreografie, en in breder verband, als we spreken over de stad, in het fenomeen van het flaneren. Hoe vandaag te flaneren in de stad? Het is een negentiende-eeuws concept, dat we onder meer kennen van Baudelaire. Hoe kan een individu voor zichzelf ruimte en tijd creëren in een stad, bijvoorbeeld tijdens het wandelen, en zijn persoonlijke verhalen verbinden met stedelijke ervaringen. Zoiets is flaneren. Het geheel van fysieke ervaringen en bewegingen, en hoe die op elkaar inwerken, maar ook de hele archtitecturale context, het samenwonen, de convivialiteit en zo meer hebben me de vraag doen stellen naar het flaneren.’

Openingen

Om de stedelijjke ervaringen plastisch en choreografisch te vertalen zocht Droulers inspiratie in het boek ‘S, M, L, XL’ van Rem Koolhaas en Bruce Mau. ‘In dat boek vond ik het woord MA, een Japans concept dat ruimte en tijd betreft. Ruim opgevat speelt het zich zowat overal af. Het kan een leegte zijn in een conversatie tussen personen, of in architectuur een uitsparing om een lamp in te hangen. Ook een handeling als het sluiten van een deur om een ruimte af te schermen is MA. Allerhande drempels en handelingen die toelaten om passages of verschillen te markeren. Een typisch Japanse is bijvoorbeeld het achterlaten van de schoenen bij het binnengaan van een huis, dat wijst op een grens. Drempels markeren, volgens een kleine rite die een verschil installeert, tussen objecten of personen, tussen een publieke en een private ruimte, dat is MA.’

‘MA kan ruimte zijn, het creëren van ruimte, maar ook een lege ruimte, als een kloof of gaping. Het heeft zowel een negatieve als positieve connotatie, slaat op vol en leeg. Mijn project heeft uiteindelijk niets met Japan te maken, maar het is interessant om een praktijk voor het creëren van tijd en ruimte over te nemen, zeker in een tijd waarin alles zeer snel gaat. Hoe kunnen we vandaag bijvoorbeeld omgaan met communicatie, te midden van het technische bestel, terwijl voordien alles per post gebeurde, door te schrijven, of door te discussiëren. Er zijn meerdere lagen waarin men deze vraag naar ruimte of openingen kan stellen. Edward Hall onderscheidt in zijn boek ‘La danse de la vie’ negen soorten MA, die het concept ook artistiek werkbaar maken.’

‘Ik heb een spel met beelden en ervaringen opgezet, vertrekkend van negen verschillende MA’s, negen technieken zeg maar om ruimte en tijd te verbinden. Zo is er een passage waarin we aan de hand van een enkele beweging de negen manieren van tijdruimtelijk beheer hebben vertraagd. Het is eigenlijk heel eenvoudig. Vergelijk het met een wandelaar die heel traag over straat loopt. Er ontstaat een afstand, een onderscheid met de andere wandelaars die je ook ziet lopen, maar sneller. Zo’n stadservaring wordt vertaald door de dansers, waardoor andere energieverhoudingen en kwaliteiten ontstaan. We hebben een danser die geen danser is, hij voert de decormanipulaties en zo meer uit. Hij heeft een andere tijdsbeleving, steeds iets trager dan de rest, en brengt zo een soort traagheid in het stuk. Hij is als een wandelaar die flaneert. Door een beweging te vertragen, kunnen we haar beïnvloeden, bijvoorbeeld volledig laten verdwijnen’

Rotaties

Het zoeken naar openingen en nieuwe pistes is voor Droulers ook een reële nood van het theater: ‘De zwarte doos en de traditionele theatertechnieken en -verdiensten beperken me. Daarom proberen we licht en geluid op een meer plastische manier te benaderen.’ Voor ‘MA’ werkt hij samen met beeldend kunstenaars Michel François en Ann Veronica Janssens, verder met scenograaf Jim Clayburgh en choreografe Johanne Saunier. De plastische inzet is daarmee aangegeven, maar hoe breng je zo’n collectief samen in één project? ‘Het samenwerken van een groep kunstenaars vraagt organisatie, die eigenlijk ook tot stand komt door drempels tussen hen te markeren. Door een rotatieprincipe kan iedereen zijn ding doen, tegelijkertijd of na elkaar, maar uitgaande van het beeldenspel dat ik uit het boek distilleerde. Zo kunnen we de voorstellen en oefeningen ritualiseren en krijgt het werkproces vorm.’

‘Ik neem bijvoorbeeld het woord schaduw en vraag aan een beeldend kunstenaar om daar iets mee te doen. De muzikanten zetten een muzikale idee op rond schaduw, en de dansers doen er op hun beurt iets anders mee. Door de rotatie krijgen we dus verschillende blikpunten op eenzelfde gegeven. De lichtman dimt het licht tot het halfduister is, een danser zal gewoon wandelen, maar zodanig dat hij nooit volledig belicht wordt. Iedereen maakt keuzes vanuit zijn eigen discipline, na een tijdje brengen we een en ander samen en zien we het resultaat van de probeersels.’

‘Het overkoepelende beeldenspel heb ik ook geassocieerd met beelden van Michel François en Ann Veronica Janssens, en vervolgens met MA. Neem François, die is veel bezig met accumulaties van objecten, met de manier waarop materie de ruimte of omgeving inneemt. Janssens laat zich eerder in met het onttrekken van materiaal. Ze speelt met perceptie, vestigt de aandacht van de kijker op dingen die er reeds zijn, ook door dingen weg te nemen. In het netwerk dat we zo creëren worden aldus vragen gesteld naar lege en volle ruimte. Naar de omgeving waarin men danst, met welke snelheid, hoe men daarmee de ruimte inneemt. Het draait dan ook niet om het maken van beelden maar om een vraag: hoe een choreografie opzetten die aan de kijker de indruk geeft dat ze nog niet ingevuld is, maar integendeel een choreografie is van een ervaring van ruimte, leegte, openheid en lichtheid? Het gaat om het paradoxale proces met beelden een gevoel te geven van weinig beeld.’

Weinig beeld

Ook het concept MA stelt de vraag naar de grenzen van het beeld, het betekent immers ook zoiets als een negatiefbeeld of een matrijs. Wil Droulers in zijn project ook die grenzen onderzoeken, gaande van de mogelijkheidsvoorwaarden of origine, tot procesmatige uitlopers van het beeld? ‘De grenzen worden ook bepaald door de relaties tot licht en geluid. We bewerken in het stuk voortdurend de ruimte door het verplaatsen van witte panelen. Daardoor is er soms weinig te zien van de dansers, en zie je slechts fragmenten dans. Maar wat dan nog? Het begrip van dans is doorgaans dat men moet dansen, bewegen en nog eens bewegen. De uitdaging bestaat er net in ook te dansen als men niet beweegt. Hoe kunnen we zo’n idee plastisch vatten? Bijvoorbeeld in een spel van licht in de ruimte, overigens een reëel, alledaags gegeven. Ook muziek en geluid bepalen in belangrijke mate de ruimte. De witte schermen zorgen voor een speciale relatie tussen het beeld en de geluidsband, waarop wordt gesproken over restaurants en cinema. Het geluid maakt in zekere zin de beelden uit op het moment dat de ruimte volstrekt wit is. Er is geen nood aan andere beelden, omdat het geluid er voldoende aandraagt.’

‘Als je speelt met lege en volle ruimte zit je inderdaad met een vraag naar de oorsprong van de beelden, maar zeker ook over het einde ervan. Ik heb me overigens het hoofd gebroken hoe ik het stuk kon beëindigen. De serie voorstellen die de kunstenaars en dansers inbrengen zijn ‘probeersels’, ze leven van het proberen en zijn waard wat ze waard zijn. Het kwam er ook op aan om de relaties tussen die probeersels te tonen, veeleer dan een kant en klare voorstelling te fixeren. Daarom heb ik getracht, in de hoop dat zoiets daartoe volstaat, een zekere ongedefinieerdheid in de dingen te steken, om ze niet af te sluiten. Het gaat dus eerder om de realiteit van het project, namelijk openheid creëren, een zoektocht naar een trouvaille, niet zozeer naar een begin. Van de ideale stad waar we aanvankelijk als eindbeeld naartoe werkten zijn we intussen ook een heel eind afgeweken. Het ideale beeld is er niet gekomen, waar kon zich dat immers nog situeren? We hebben het eindbeeld dus opgeschort, omdat er geen laatste beeld is.’