Een nomadische schriftuur

Financieel-Economische Tijd 4 Dec 1999Dutch

item doc

Vorig weekend ging in het Brusselse Théâtre Les Tanneurs ‘Anarborescences’ in première, de jongste choreografie van de Spaanse Olga de Soto, werkzaam in Brussel. De voorstelling is geconcipieerd als een driedelige suite, al kreeg het Brusselse publiek slechts een deel van de taart, het openingsduet werd ‘om artistieke redenen’ niet getoond. Niettemin restten er nog een indrukwekkend kwartet van meer dan een uur, en een korte slotsolo. Hoewel de Soto nog geen dertig is, heeft ze reeds een omvangrijk palmares. Ze danste onder meer bij Michèle Anne De Mey, Claudio Bernardo en Pierre Droulers, en choreografeerde zelf zo’n vijftien stukken. Voorlopig echter oogst ze meer succes in Wallonië dan in Vlaanderen.

Twee elementen keren steeds terug in het werk van de Soto: hedendaagse muziek en filosofische gedachten – al willen deze laatste steeds baan ruimen voor het lichaam. Beide leveren een soort werkplatform, een laboratorium dat ook in beperkte mate als dusdanig gepresenteerd wordt aan de toeschouwer. In die zin behoort de Soto zonder meer tot de nieuwste generatie kunstenaars: niet langer een kunstwerk als afgewerkt product staat centraal, maar wel de processen die ermee samengaan. De titel van het kwartet is daarom veelzeggend: ‘...fuite peau (titre évolutif à chaque représentation)’.

In het stuk verbindt het begrip ‘rizoom’ de muziek van Michael Jarrell en het gedachtegoed van de Franse filosoof Gilles Deleuze. Een rizoom is de botanische term voor een ondergronds wortelstelsel dat zich breed vertakt op onvoorspelbare wijze. Voor Deleuze staat het concept naar analogie hiervan voor heterogeniteit en verbinding, voor veelheid en cartografie. In een rizoom kan eender welk punt met een ander verbonden worden, het houdt niet op zich te linken. In tegenstelling tot een boom zijn er in een rizoom geen vaste posities of oriëntaties. Een rizoom begint of eindigt nergens, het woekert steeds tussen de dingen en omarmt ze. Op zo’n wijze ontvouwt zich ook het kwartet ‘...fuite peau’, vier dansers gaan op zoek naar een choreografisch beheer van de tijdruimte. Rizoomgewijs bewegen ze zich tussen vaste posities en herkenningspunten, wat misschien geen efficiënt beheer oplevert, maar wel prachtige dans én een moment van deelname aan die tijdruimte zelf.

Het stuk steekt van wal op de tonen van ‘Près’, een werk voor cello en elektronica van de Finse componiste Kaija Saariaho – die overigens reeds tien jaar het mooie weer maakt in de hedendaagse gecomponeerde muziek. In een schaars licht trachten de vier voortreffelijke dansers – de andere drie zijn Stefan Dreher, Pascale Gignon en Stéphane Hisler – zich staande te houden op een lapje van ternauwernood een stoeptegel groot. Als een knoop worstelen ze zich over en door elkaar, tot ze uit elkaar vallen, en elk voor zich de scène trachten te bewonen. De dans is distract en disparaat, er is geen contact tussen de dansers, de bewegingen verzetten zich tegen elke lineariteit – zoals ook de muziek van richting verstoken is. Als een wortelstelsel dat zich horizontaal vertakt wordt in alle traagheid een dichte sluier van bewegingen geweven, ragfijn, haast onzichtbaar, als beweegt de dans zich daadwerkelijk ondergronds.

De bewegingen zijn mooi, maar streven niet naar vorm, ontwijken moedwillig eenheid, keren zich zelfs af van de scène zelf. In de marge, buiten het licht, excentrisch gedanst komt elke beweging op zich te staan, gewenteld in de tijdruimte van het hier en nu. En toch komen er verbindingen tot stand, al is niet duidelijk waar en hoe. De nomadische schriftuur van de choreografie doet de vraag rijzen of er geïmproviseerd wordt. Een aangehouden spanningsboog en hier en daar een muzikaal accent dat wordt opgepikt doen het tegendeel vermoeden. Nauwgezet gechoreografeerd dus?

Wellicht schuilt de clou van het proces dat op de scène aanvangt erin dat de bewegingen hun voltooiing kennen in de perceptie, in het hoofd van de toeschouwer. Onbegrensd omarmt het rizoom ook de kijker, laat deze deelnemen aan het werk. Op die manier vormen zich de figuren: als de kijker meent dat een fragment terugkeert, dat een korte contactbeweging tussen twee dansers van doelgerichtheid doordrongen is, dat er zich een ritme opdringt. Middenin de tijdruimte, tussen de choreografie, onstaan dus figuren waar je er geen durfde te vermoeden. Of dat ook zo is voor choreografe en dansers is onduidelijk. En precies dat maakt de spankracht van het stuk uit, al doet natuurlijk ook het boeiende bewegingsmateriaal een stevige duit in het zakje. Het is inderdaad een soort nomadische schrijfact die het choreograferen, dansen én kijken verbindt, drie momenten die tradioneel niet in elkaar opgaan tot eenzelfde gebaar. Waar de kijker zelf choreograaf wordt kan hij immers niet langer afstand nemen van een stuk, ziet hij zich niet langer geplaatst voor een afgewerkt product.

Na ruim een uur waarin de kijker als het ware zelf aan de slag gaat, danst de Soto nog een korte solo van geen tien minuten lang, ‘Par une main ou par le vent mais l’air est immobile’. Dit kleinood is eerder een intuïtieve lezing van Salvatore Sciarrino’s ‘Canzona di ringrazimento’ voor fluit, dan een abstract conceptueel geheel dat voortdurend uitwaaiert. Niet meer dan een dansant briesje dat voorbij waait, vluchtig, leuk om naar te kijken. Het doorkruist in die zin jammer genoeg de aanpak van het voorgaande, het is niet meer dan een onbeduidend aanhangsel. Maar is dat niet wat we onder een rizoom verstaan, dat houdt immers niet op waar we zouden willen? Mogelijk is deze miniatuur die een trillend en wapperend lichaam brengt een soort paddestoel, waarvan we voorlopig de wortels nog niet mogen zien. Een kleine vooruitblik op toekomstig werk? Hopelijk vindt dat boeiende werk van Olga de Soto weldra zijn weg naar de Vlaamse podia.