Er is geen ontsnappen aan vreemde blikken

Programmatekst bij het solowerk van Meg Stuart en Damaged Goods

Programme note 1 May 2002Dutch

item doc

Contextual note
Deze programmatekst werd geschreven in januari 2002 in opdracht van Damaged Goods en voor het eerst gepubliceerd in mei 2003, in het programmaboek van KunstenFESTIVALdesArts te Brussel.

In de loop van 2000-2001 werkten choreografe Meg Stuart en haar gezelschap Damaged Goods samen met dramaturg Stefan Pucher en videast Jorge Leon aan Highway 101, een reizend project dat bestond uit een reeks creaties op specifieke locaties. In de ontmoeting met een bijzondere architecturale omgeving, herschikte een centraal archief van bewegingsmateriaal, beelden en ideeën zich telkens naar een nieuwe context, transformaties waarbij nieuwe beelden, ervaringen, vragen en reflecties het licht zagen. Als een schier oneindig lichaam waaierde Highway 101 uit, zette bijvoorbeeld een tijdschrift op en omarmde gastinterventies. Sommige onderdelen gingen een eigen leven leiden, zoals de solo’s private room, I’m all yours en soft wear, intussen samengebracht in één programma met solowerk van Tim Etchells.

Zoals Highway 101 zich een weg baande in uiteenlopende contexten, zo staan Meg Stuarts choreografieën steeds ‘in de wereld’, onder meer door talrijke referenties aan alledaagse bewegingen en tics. Dat zijn immers de beelden en lichamen die Stuart interesseren: degene die niet pretenderen met zichzelf samen te vallen maar integendeel overgeleverd zijn aan de dag van vandaag. Door verregaande fragmentering en vervorming stelt Stuart de menselijke controle van geest en verlangens in vraag, ze maakt de maskers en ficties zichtbaar die ons doen en laten bepalen.

In private room zien we een afgesloten kamer op een groot videoscherm, waarin een jonge man (performer Rachid Ouramdane) in een fauteuil zit. Voor het scherm zit Meg Stuart in dezelfde fauteuil en geeft commentaar op de gedragingen van de man: “You are not in the right position.” Weet de man op het scherm dat hij bekeken wordt, niet enkel door een bewakingscamera, maar ook door een performer en een hele groep toeschouwers? Hij wil het niet weten, lijkt zich te willen onttrekken aan de blik van anderen, wanhopig op zoek naar intimiteit en een plek voor zichzelf. Tegen de camera heeft hij echter geen verweer, als een almachtige blik dissecteert ze genadeloos zijn verlangen naar het private. “Don’t try so hard,” zegt Stuart nog.

Er is geen ontsnappen aan vreemde blikken. Alsof ze aan een verhoor wordt onderworpen, vertelt Meg Stuart in de solo I’m all yours met een enigszins theatrale ironie over zichzelf. Allerhande gedachten die in haar opkomen worden als onsamenhangende tekstflarden meegedeeld – genre “This shirt is second hand.” of “I’ve only been raped once.” Op een haast achteloze wijze levert ze zichzelf over aan het publiek en tracht alle blikken die op haar gericht zijn met woorden te weerstaan. Ze speelt met de blik van de anderen, speelt met de fantasma’s die hun blik oproepen, speelt zichzelf, tot ze gaandeweg uiteen valt in honderdeneen rollen en zich daarin verliest. Eens te meer wordt duidelijk hoe het theater van de eigen identiteit noodzakelijk op een kijker betrokken is – op de ander dus, en op de miskenning daarvan.

“Ik voel me niet langer een welbepaalde verschijning. Ik knip delen van mijn identiteit uit hun context,” zo zegt Stuart, en dat is ook precies waarom ze danst. De “snelheid” van het medium laat toe om heel verschillende beelden en ervaringen te combineren op korte tijd, vorm te geven aan “de drang een beeld te zijn en ook weer niet, zoiets als een billboard.”

Dit spel met identiteit en zelfmanipulatie komt misschien wel het scherpst tot uiting in het strikt dansante soft wear, een solo die gebaseerd is op het principe van ‘morphing’. Dat begrip is ontleend aan computertechnologie en betekent zoveel als overgaan van de ene toestand in de andere. Stuarts lichaamsbeeld transformeert voortdurend tijdens soft wear, een vertrouwd gezicht verwringt tot een obscene grijns, een vreemd beeld dat op de huid gekleefd lijkt en de kijker plotsklaps op een immense afstand plaatst. En dan kantelt het beeld verder als gegrepen door een maalstroom, alsof de hele wereld eraan morrelt. Het is een tragisch lichaam, het zal immers nooit snel genoeg kunnen dansen om terug te kijken, terwijl het juist daarin leeft.