Een arm aangezet

Financieel-Economische Tijd 13 Dec 2000Dutch

item doc

Gedurende een jaar reizen Meg Stuart en Damaged Goods langs vijf Europese steden met de voorstellingenreeks ‘Highway 101’, nu voor de tweede maal in Brussel bij het Kaaitheater. Steeds ter plaatse gecreëerd, is ‘Highway 101’ vijfmaal anders, een ontmoeting van dans, video, muziek en beeldende kunst. In die interdisciplinaire mix toont het lichaam zich onbegrensbaar en komen onder meer de identiteit van scène, media en beelden op de tocht te staan. Maar ook ‘Highway 101’ zelf is een prothetisch lichaam, met een eigen tijdschrijft als opmerkelijke extensie.

Vandaag reikt de K.U.Leuven zijn jaarlijkse cultuurprijs Blanlin-Evrart uit aan Meg Stuart en Damaged Goods ‘omwille van de radicale interdisciplinariteit in het confronteren van dans met andere disciplines,’ zo zegt het jury-verslag. Het gaat Stuart en haar gezelschap duidelijk voor de wind, als tien jaar grensverleggend artistiek werkt al door zo’n instituut als een universiteit wordt bevestigd. Of is het na tien jaar tijd voor recuperatie? Een project als ‘Highway 101’ laat zich niet recupereren omdat het zo exclusief is. Nu iedereen het werk wil presenteren of wil zien, zijn de speelplekken beperkt, gaat het zelfs eerder om een soort ‘events’ dan om afgelijnd werk. Omdat het op locatie speelt is het aantal toeschouwers ook beperkt (de huidige stop in Brussel is al maanden uitverkocht).

Die logica toont zich in ieder geval weerbarstig tegenover de huidige cultuurpolitiek die zweert bij kijkcijfers, al is Stuart er langer mee bezig. Naast haar grote werken, van ‘Disfigure Study’ (1991) tot ‘Appetite’ (1998), die wereldwijd toerden, was Stuart steeds in de weer met allerhande kleine projecten die haar parcours omkaderden of het eerder mee vorm gaven. Zo realiseerde ze kleiner werk in jaarlijkse residenties in New York, of samen met Christine Desmedt en David Hernandez het improvisatieproject ‘Crash Landing’ (sinds 1996). En nu dus ‘Highway 101’, dat in de titel reeds zijn nomadische aard aangeeft, reizend van Brussel naar Wenen en Parijs, terug naar Brussel, en vervolgens nog haltes in Rotterdam en Zürich.

De weg begeeft zich echter geenszins van a naar z, het project vertakt zich in talrijke nevenprojecten die op hun beurt ook de voorstellingenreeks bevruchten (of verstoren). Solo’s en videoperformances werden losgekoppeld en elders gepresenteerd, in Wenen volgde na de voorstelling telkens een andere DJ-set. Het omgekeerde gebeurde ook: na een residentie in de Franse kunsthogeschool Le Fresnoy nodigde Stuart enkele kunstenaars uit om hun werk te tonen in het kader van ‘Highway 101’. Noteer dat bij de prijsuitreiking in Leuven drie zulke extensies worden getoond: ‘Private room’, waarin Stuart dialogeert met een scherm, de danssolo ‘Soft Wear’ door Varinia Canto Vila en een duet uit ‘Appetite’ van Stuart en Yukiko Shinozaki.

Stank

In hun inleiding op de derde aflevering van Highway – The Journal situeren Myriam Van Imschoot en Rudi Laermans ook het tijdschrift, waarvan zij het concept uitwerkten, in deze onbegrensde cluster: ‘Het is volgens de dubbele logica van de prothese of het supplement dat Highway Journal opereert. Enerzijds is het aanhangsel, en misschien wel overbodig, maar anderzijds wil het ook ingrijpen op het lichaam waarvan het het verlengde is. In beide gevallen is de prothese niet zozeer dat wat het lichaam complementeert en vervolledigt, maar in tegendeel datgene wat het lichaam als radicaal ‘onbegrensbaar’ toont.’

Highway Journal laat zich als prothese niet restloos inschrijven in het performance-project. De behandelde themata hebben van ver te maken met het werk van Stuart, maar zijn zeker geen uitleg op een blaadje erbij. Per stad waar ‘Highway 101’ halt houdt, wordt een redacteur aangesteld die een thema kiest en er een nummer rond samenstelt in de plaatselijke taal, aangevuld met een Engelse vertaling. Het idee van een ‘rest’ die zich niet laat lokaliseren keert terug in elk nummer, beginnend met ‘Swamp’, geredigeerd door de Weense danscriticus Helmut Ploebst.

Het ‘moeras’ diende zich aan voor hem: ‘Ik ken Wenen als een stad van bedrieglijke oppervlakken, van ingeperkte agressie en toegedekte sluipwegen, en ik observeer een Oostenrijk waar ressentiment weelderig tiert, en met hoffelijkheid gemengde on-openheid zijn stank verspreidt. Hier zijn nationaal socialistische ideologemen nog steeds actief. In dit moeras van christelijk en nationaal conservatisme worden vandaag smerige, oude ideeën opnieuw opgevoerd.’ Krasse taal in de marge van een project dat geen moment een politieke inzet heeft gehad, ‘Highway 101’ streek neer in een industriële buitenwijk van Wenen en verdween er even ongemerkt. Ploebst voegt er aan toe dat hij de topografie van zijn land dan maar zelf voor zijn rekening neemt in het nummer. Er volgen enkele portfolio’s, literaire teksten en essays die de tegenstelling tussen discipline en onvermogen onderzoeken, gaande van lichamen die hun vochten niet kunnen bedwingen tot variaties op ‘Big brother is watching you’. Een esthetica van het verzet. Het is nog maar de vraag of Ploebst nog veel schade zal aanrichten, enkele maanden voor hij het nummer samenstelde werd hij na twaalf jaar samenwerking door de uitgever van zijn krant aan de deur gezet na het publiceren van een fictieve invasie van de Belgen in Oostenrijk. Uitgebraakt door het systeem mag hij zo hard roepen als hij wil.

Grenzeloos

Hoe zit het eigenlijk met dat ‘buiten’? De ‘prothese’ is een relatief nieuw concept dat dat buiten wil omarmen, en wel door een arm bij aan te zetten. Een lichaam of medium breidt zich uit door aan te hechten wat vreemd is, het wordt schier oneindig, door identificatie of een grote intimiteit met een buiten. Het tweede nummer ‘Tunnel’ staat in het teken van oneindigheid, het documenteert pagina’s lang websites die alle mogelijke soorten tunnels in kaart brengen. Een reeks ingangen die de oneindigheid van internet en hypertextuele lezing suggereren, als een tunnel die nergens ophoudt. Wat gedacht van ‘Radial tunnel syndrome’, dat pijn in de onderarm kan veroorzaken, niet te verwarren met een tennis-elleboog? Zet een prothese. Verder details over de tunnel waarin prinses Diana het leven liet, of over de tunnels uit de Vietnam-oorlog.

Het tweede nummer is vooral visueel verbluffend, vormgegeven door Tine Van Aerschot – die overigens de grafiek van het hele project verzorgt. Tekst en beeld zijn gedrukt op kalkpapier, zodat je een doorkijk hebt die virtueel veertig pagina’s diep is. Op zich bekeken zijn de beelden slechts fragmenten, gestapeld zijn ze een morphing die een reeks beelden in elkaar doet overlopen via computertechnologie. Ondanks het ambachtelijk ogende tijdschrift – Van Aerschot drukt ook alles zelf en beheerst zo het proces van begin tot einde – werd de grafiek digitaal verwerkt en ademt dus een oneindigheid die nooit kan worden gereduceerd. Geen enkel beeld staat op zich, is steeds een vermenging van twee of meerdere beelden, een contaminatie dankzij technologie. Het enige ‘zuivere’ beeld dat zich laat begrenzen is dat van het achterplat: de tunnel waarin de Weense versie van ‘Highway 101’ doorging.

Scherm

Gesproken over binnen en buiten, over representatie en recuperatie, over modernisme en de avant-garde, over lichaam en beeld, kortom over zowat alle thema’s die de hedendaagse kunst interessant acht: telkens zijn er grenzen in het geding. Alleen al daarom sluit het derde nummer over ‘Spoken’ nog het nauwst aan bij Stuarts werk, door de gelijklopende interesse. Nogmaals met Van Imschoot en Laermans: ‘In tegenstelling tot modernistische opvattingen over dans is het medium niet iets wat tot een essentie kan worden herleid, maar iets dat nooit aan zichzelf toekomt en voortdurend andere media nodig heeft om als ‘verschil’ te kunnen verschijnen (en verdwijnen). De intermedialiteit is een spel van tekorten en surplus, van een voortdurend spectraliseren, waarbij het lichaam een denkbeeldige vluchtlijn wordt.’

Grenzen zijn nodig, zonder grenzen geen grensverkeer. Over dat laatste gaat het spoken-nummer: transgressieve relaties van lichaam en beeld, uitgewerkt in een reeks cultuurfilosofische teksten van Vlaamse denkers. De confrontatie van het lichaam met decorum, visualiteit, scherm en nieuwe media is als een sluipend gif, de grens is niet duidelijk te trekken, de ene zijde eigent zich de andere toe. Frank Brisard merkt in zijn stuk over horrorfilms gepast op dat horror vandaag onstaat uit ‘de vermenging van twee werelden die niet alleen incompatibel zijn maar ook hun eigen bepaaldheid hebben verloren.’ Binnen en buiten, scherm en lichaam vloeien in elkaar over en worden oneindig. Een stabiele ruimte waarin identiteit kan ontstaan is een fictie die definitief tot het verleden behoort.

Laten we dan ook niet zeuren over de verdwijning van het lichaam, het overschrijdt slechts voortdurend zichzelf en geeft volgens Herman Asselbergs ook aan het beeld een nieuwe actievere rol. De meeste auteurs vinden zich in een dergelijk standpunt. Is de tekst dan het laatste medium dat zonder meer voor zich kan spreken, eensgezind? De klassieke vormgeving van het nummer doet zoiets wel geloven, tekst en beeld zijn er strikt gescheiden, geen van beide lijkt een lichaam te vormen. Geen tekst laat zich belagen door de mooie portfolio van beeldend kunstenares Valérie Mannaerts, die in kleur fijne details op foto’s tekent. Het spook is wellicht nog steeds ‘de ultieme prothese. De ultieme, onbedwingbare, wilde rest die zich niet laat wegcijferen,’ zoals de inleiding zegt. Waarop de schrijvers rustig verdergaan zich het wit tussen de letters toe te eigenen, omdat precies die kleine marge uiteindelijk toelaat binnen en buiten te scheiden, betekenis te genereren. Misschien is schrijven al bij al niet erg spooky.

[Foto-onderschrift:] Valérie Mannaerts over haar visuele bijdrage aan Highway Journal: ‘Ik wilde een reeks maken met reële en fictieve beelden door elkaar. De landschappen en interieurs zien er ook weinig gedefinieerd uit, een beetje spookachtig als je wilt. Door collage en kleine toevoegingen probeer ik het geheel vloeibaar te houden.’