De massa als magma

Financieel-Economische Tijd 22 Jan 2000Dutch

item doc

Momenteel is de Franse choreografe Mathilde Monnier te gast in deSingel in Antwerpen met haar jongste stuk, ‘Les lieux de là’. Monnier staat sedert enkele jaren aan het hoofd van het Centre Chorégraphique National de Montpellier Languedoc-Roussillon, een organisatie die zowel haar gezelschap is, als een ruimere structuur die dansonderzoek in de regio promoot. In ‘Les lieux de là’ wordt onder meer duidelijk waar de jongste generatie Franse choreografen zoals Boris Charmatz en Dimitri Chamblas haar mosterd haalde. Ook Monnier kan bijzonder goed overweg met een conceptuele werkwijze die leidt tot een weerbarstig podiumresultaat dat de kijker het zwijgen oplegt. De esthetica van het sublieme en het betekenisloze viert voor de zoveelste maal in enkele maanden tijd hoogtij, ‘Les lieux de là’ schrijft een briljant vervolg aan wat onmiskenbaar een belangrijke richting wordt in de hedendaagse dans.

Het podiumbeeld van scenografe Annie Tolleter is sober: rechts vijf grote houten volumes van twee meter hoog, links een enorme hoop kartonnen dozen, netjes gestapeld. Die ordening van een hoeveelheid elementen toont meteen waarrond het stuk draait: de vraag naar het samenzijn, van een groep, van een massa. Bij uitstek een choreografisch thema, een eventuele politieke dimensie is in de voorstelling zelf niet als dusdanig aan de orde. Twaalf dansers die voortdurend pogingen ondernemen om een dynamisch geheel te vormen, dat is wat de voorstelling lijkt te brengen. Enkele atomische dansbewegingen, dansers die verspreid over de scène opspringen, gaan al spoedig over in groepswerk. Dat is heel divers, de dansers tillen mekaar in de lucht, geven iemand door boven de hoofden. Als een kudde beweegt een cluster van dansers zich over de bühne, wild gebarend. Dan weer liggen de lichamen daadwerkelijk op een hoop, in een langzame worsteling, als vloeibaar. Voor Monnier is een hechte groep niet zozeer een massa, maar wel ‘magma’, een toestand die een vormvraagstuk insluit.

De danstaal is uitermate grillig, er volgen geen twee dezelfde bewegingen, de choreografie is verstoken van enige rechtlijnigheid. Het stuk ademt daardoor de ongedwongenheid van improvisatie, al is het gehele werkproces nauwkeurig vastgelegd in een choreografie. Dat maakt de leesbaarheid van het bewegingsgeheel er niet groter op, de bizarre sprongen en gebaren verraden nog enigszins een moeizaam werkproces, al staat er ook zonder meer een hechte groep. De groepsdynamiek is verbluffend, dansers kunnen zich probleemloos losmaken van de massa, hun eigen ding doen, en er vervolgens terug in opgaan. Een danser laat zich vallen op een doos, elders danst iemand achteloos een solo in de marge, en lokt de blik de ruimte in.

Halverwege ruilen de dansers hun zwarte kostuums in voor bonte kleuren, en groeit de aandacht voor individuele keuzes. Maar ook de vragen rijzen, de groep geeft haar betekenis niet prijs. Een ontwikkeling naar een pointe is er niet, zelfs een ontwikkeling van het bewegingsmateriaal is er niet. Een hele reeks vormen van samenzijn passeert, de ene na de andere, zonder onderscheid achter elkaar gekleefd. Die juxtapositie van losse momenten die toch uit elkaar volgen, smoort elke syntaxis in de kiem, ‘Les lieux de là’ danst plaatsen die voorbij een talige structuur treden. Na verloop van tijd overvleugelen de details ook de aanvankelijke idee van een groep, deze valt uiteen in een duizeling van fragmenten, minstens voor de blik. Geprovoceerd door frivoliteiten van individuele dansers, die zich op subtiele, maar doeltreffende wijze pruiken, een haarnetje en dergelijke aanmeten, verliest de kijker zijn laatste houvast. De muziek van Heiner Goebbels, live uitgevoerd door Alexandre Meyer, biedt geen soelaas, enkel noise en verstrooide beats, ook al een aaneenschakeling van flarden.

Als enkele dansers een masker opzetten wordt de obscene houding van wat eens een groepsgebeuren was expliciet: wij laten ons niet kennen. De massa was eerst misschien labiel, maar blijkt uiteindelijk uitermate sterk. Al dansend is ze in staat een leegte te schrijven, er volgt een stuitende betekenisloosheid in haar zog. De massa kan zich misschien zelfs niet laten kennen, als een magneet zuigt ze de capriolen van enkelingen terug op, dwingend, waarbij de afstand ontnomen wordt. Na het evacueren van de dozen komt een gigantische stapel meterslange lappen bloot te liggen, die in het laatste deel zorgvuldig van de ene zijde naar de andere wordt gezeuld. Wat rest voor de kijker is nu eens te meer louter de aanwezigheid van dansers op scène. Tekstfragmenten van Henri Michaux die tussendoor gedeclameerd worden wijzen erop, ‘quelque part, quelqu’un’. Niets meer, zeker niets minder. De dans laat zich dan wel niet kennen, er is veel te zien. Er gebeurt. De toeschouwer laat zich nog leiden door fascinatie en vervoering. Woorden zijn er niet, en die zijn ook niet nodig in het sublieme gevoel dat iemand ergens te beurt valt, hier en nu.

‘Les lieux de là’ eindigt onvermijdelijk met een paradox. Het licht gaat nog even aan en uit, de dansers buigen eerst in verspreide slagorde, alsof het stuk nog even verder gaat. Ook het applaus stokt een ogenblik, maar is er even later toch volop om die noodzakelijke representatie op te trekken, een houvast om afstand te nemen van een kunstwerk dat al te scherp een confrontatie met iets onbevattelijks uitlokt. Misschien is Monnier er wel in geslaagd de sacrale kern die gemeenschappen bijeenhoudt zichtbaar te maken, een thema waarop reeds talrijke filosofen en kunstenaars hun tanden stukbeten.