Het zit 'm in de krabbels

Financieel-Economische Tijd 20 Sep 2000Dutch

item doc

‘Als je Finnegan’s Wake plaatst naast de State of the Union van Bert Anciaux, zie je treffend de tragiek van onze tijd in,’ zo zegt regisseur Jan Lauwers. Met ‘DeaDDogsDon’tDance’, de danstheaterproductie die hij op uitnodiging van William Forsythe maakte voor Ballett Frankfurt, wil Lauwers dan ook werken voor een ascetische elite, op zoek naar traagheid en kwaliteit. Zijn exuberante werkstuk behandelt grote thema’s als leven en dood, en cultiveert niet het resultaat maar wel creatieve processen. Zij het niet gespeend van humor en lichtvoetigheid, want James Joyce moet toegankelijk kunnen zijn voor een ruim publiek, maar dan zonder plat populisme.

Lauwers wilde ‘The Dead’ van James Joyce creëren met Ballett Frankfurt, maar de erven van de schrijver dachten er anders over. Dus schreef Lauwers samen met Viviane De Muynck een nieuwe tekst, want een dansstuk wilde hij niet maken – waarom zou hij zich immers als niet-choreograaf meten met Forsythe? ‘Ik heb alle boeken van Joyce dichtgedaan en probeerde vervolgens samen met Viviane herinneringen aan Joyce op te halen. Dat zijn er veel, want op een enkele bladzijde van Finnegan’s Wake tref je bijzonder veel kleuren aan, ritme en muziek. Ik heb één gedachte van Joyce naar voren geschoven: ‘The genius of an artist lies in his scribblings’. Het zit ‘m in de nota’s die je maakt, de krabbeltjes die je op papier zet, zoals de schetsen van beeldend kunstenaars of schrijvers. Eigenlijk is de hele voorstelling gebaseerd op schetsen, zo uit de losse pols.’

‘De personages J.J. en Penelope gaan in de voorstelling terug op Joyce en zijn vrouw Nora Barnacle. De elf dansers die je ertussen ziet vertolken hun sluimerende gedachten. Het is mooi als je weet dat het Joyce is, maar uiteindelijk is dat niet echt nodig. Het derde deel komt letterlijk uit Finnegan’s Wake, we hebben namelijk per pagina uit het boek één woord genomen. Je verstaat er dus niets van, maar van Finnegan’s Wake versta je sowieso niets, dus heb ik me dat recht toegeëigend. Intellectuelen kunnen elk citaatje van Joyce eruit gaan zoeken, maar ik kan je verzekeren dat ze niets gaan vinden, terwijl het er toch allemaal inzit. Naast het schetsmatige gaat het ook over het maakproces, de gedachten van om het even welke kunstenaar eigenlijk. Hoe maak je iets, wanneer denk je dat iets interessant wordt of af is. Het instinctieve van een kunstenaar.’

‘Tegenover de abstracte wereld van Forsythe zet ik een heel concrete, instinctieve wereld. De dansers van Forsythe stellen enorm veel vragen, we hebben verschillende werkmethodes. Mijn mensen stellen geen vragen, maar zoeken hun weg en vinden wel oplossingen. Als Forsythe zijn dansers wat vraagt stelt er zich nooit een probleem, ze weten precies wat te doen, want ze zijn perfect op elkaar ingespeeld. Bij mij komen ze plots tegenover een pygmee of zo te staan, die hun taal niet spreekt. En dat was spannend voor ons allemaal. We hebben de dansers tekst gegeven, we begonnen met oefeningen en improvisatie. Maar het zijn bijzonder goede performers, met een brede ervaring en achtergrond. De meesten zijn ook Amerikaan, en Amerikanen zijn werkelijk schaamteloos met tekst. Improvisatie met woorden, dat ging heel snel.’

‘Er zijn momenten in het stuk dat je je geen vragen meer stelt over acteurs of dansers, maar dat je zegt: dit zijn gewoon goede performers. Die naaktheid is heel bijzonder. Dan lijkt het of al die krabbeltjes een kwestie van niets zijn, terwijl het volgens mij ontzettend moeilijk is een krabbeltje te tonen. Mijn wereld en die van Forsythe mogen dan al totaal verschillend zijn, toch komen we tot een gelijkaardig resultaat, waarin heel abstract en tegelijk heel persoonlijk kan worden gewerkt. Overigens, als Forsythe en ik één ding delen, dan is het wel de interesse om onze eigen biografische achtergrond in een voorstelling te verwerken.’

‘Voor mezelf is het door de korte repetitieperiode van nauwelijks vier weken een heel vreemd stuk geworden. Soms vraag ik me zelfs af of er niet meer afwerking nodig is, maar het lijkt me beter het zo te laten. Je zou er een grotere inhoud aan kunnen geven, omdat de diepgang nu vooral wordt geleverd door de mensen van Needcompany, Carlotta Sagna en Viviane De Muynck. Dat kan ik op zo’n korte tijd niet bereiken met die andere mensen. Dana Caspersen, Steven Galloway en al die anderen zijn werkelijk fantastische performers. Maar geef mij een paar maanden meer en je kunt Galloway bij wijze van spreken zien sterven op scène. Nu zijn het toch eerder de virtuositeit en de flamboyantie van die man die charmeren. Het doet nog geen pijn, bedoel ik, terwijl het bij Viviane en Carlotta wel pijn doet, ook al doen ze heel komische dingen.’

Pijn brengt ons bij de dood, een belangrijk thema in ‘DeaDDogsDon’tDance’, dat voor Lauwers meteen ook leven oproept. ‘De dood is absoluut de beste uitvinding die we ooit gehad hebben, omdat je die zo ver mogelijk vooruit moet schuiven en er zo hard mogelijk tegen vechten. De vergankelijkheid is de kracht van het leven. Misschien zijn het evidenties, maar Canetti zei het ook: je moet de dood in het gezicht spugen. Ik zeg dat je de dood moet omhelzen, niet te veel vooruitschuiven, maar altijd dichtbij hebben. Als je weet dat het zo meteen gedaan kan zijn, dan moet de minuut ervoor goed zijn. Ik denk dat alle grote of interessante kunst over de dood gaat, als kracht welteverstaan. De dood is er om de toekomst helder te krijgen, pas dan wordt het hier en nu interessant. Al vergeet men dat laatste vaak, zeker een in kapitalistische samenleving met kapitalistische filosofieën. Die vergeten de dood omdat ze vinden dat alles steeds vooruit moet gaan: er moeten bruggen gebouwd, we moeten naar de maan en zo.’

Carrousel

‘Ik denk dat het bij Joyce net om het omgekeerde gaat. Hij heeft zeventien jaar lang aan Finnegan’s Wake gewerkt, uitermate zorgvuldig. En bovendien verliest hij dan de strijd, omdat niemand het boek nog begrijpt. Zo’n moedige daad, wanhoop ten spijt, mag niet meer in deze tijd. Kijk bijvoorbeeld naar de oppervlakkigheid van de State of the Union van Bert Anciaux, en zijn aanval op de ascetische elite. Of neem de manier waarop Vlaanderen geëvoceerd wordt op de Expo 2000, namelijk door honderdvijftig soorten bier die je kunt drinken, en dat op een draaimolen waardoor je sneller zat wordt. Als je dat Vlaamse populisme of de State of the Union plaatst tegenover Finnegan’s Wake, dan zie je de tragedie van deze tijd.’

De plaats van theater vandaag is een thema dat Lauwers na aan het hart ligt, en dat een week na de State of the Union van Vlaams cultuurminister Anciaux geenszins aan actualiteit heeft ingeboet. ‘Het is omdat Joyce zo’n elitaire kunstenaar is, dat het heel goed is om er vandaag mee bezig te zijn. Als we tekst van Joyce zelf hadden kunnen gebruiken, had men zelfs kunnen inzien dat zijn werk helemaal niet zo elitair is. Het is heel seksueel, en vol humor. Ook onze voorstelling is licht en humoristisch, en dat komt allemaal van Joyce, die man is echt grappig in zijn werk, dat helemaal niet zo moeilijk is, buiten Finnegan’s Wake en een paar stukken uit Ulysses. Het is zeker geen kunst voor kunstenaars en critici geweest, dat geloof ik niet.’

‘De kracht van kunst is zijn traagheid, en ook dat vergeet Anciaux in zijn State of the Union: die traagheid toe te laten. Het moet vooruitgaan, als een carrousel met honderdvijftig bierglazen. Dat is fout. Het gaat om iets anders, en ik denk dat die traagheid enkel door een soort niet materieel gebonden elite moet kunnen worden gemaakt. De zucht naar populisme, en de volksverlakkerij rond subsidieregeling, ik vind het ongelofelijk hoe dom daarover wordt gesproken. Als men zegt dat een operaticket tienduizend frank meer kost voor de Staat, of een theaterticket vierduizend, dan zeg ik: een voetbalticket in Euro 2000 kost veel meer dan tienduizend frank. Het gaat niet over kwantiteit, het gaat alleen over kwaliteit. Je moet theater met honderd acteurs kunnen maken voor één persoon in de zaal. Dat is veel interessanter dan een Starfighter bouwen, of een zoveelste oorlog beginnen. Mentaal moet zoiets geprojecteerd kunnen worden, door een zelfgekozen elite. Iedereen is vrij om naar theater te gaan, en volgens mij zijn daarbij nauwelijks materiële bepalingen aan de orde. Het is niet zo dat enkel de middenklasse naar theater gaat.’

‘We hebben natuurlijk heel veel verleerd. Als je Shakespeare doet, dan zie je hoe moeilijk Shakespeare is, maar ook dat hij in 1600 die moeilijke tekst geschreven heeft. En bedenk daarbij dat zijn theater toen heel populair was en dat iedereen het begreep. Waarom verstond men dat vierhonderd jaar geleden en nu niet meer? Waren de mensen toen slimmer of wat? Dat is moeilijk te geloven, maar het zal misschien wel zo zijn. Dus hebben we ergens een vergissing begaan, en die vergissing wordt gecultiveerd door Anciaux.’

‘Slechts de betekenis van Hollywood vandaag is te vergelijken met de betekenis van Shakespeare voor het theater van zijn tijd. Spielberg is veel meer de nieuwe Shakespeare dan de beste theaterschrijvers nu, omdat film die sociale rol heeft overgenomen. Dus we moeten de kracht van theater vandaag elders zoeken. Spielberg bereikt het grote publiek, maar er is ook een klein publiek dat een speerpuntfunctie moet hebben. Een publiek dat zich enkel interesseert voor kwaliteit, zoals spitstechnologie. Dat laatste wordt immers ook niet beoefend door miljoenen mensen. En niet iedereen begrijpt het probleem van het zwarte gat in de ruimte, en dat hoeft ook niet, maar er moeten wel een paar mensen mee bezig zijn. Wel, ik geloof dat het met theater ook zo is.’

‘Ik zeg daarmee niet dat Spielberg zich bezighoudt met traagheid, evenmin dat hij kunst maakt, het is entertainment. Dat heeft een bepaalde functie, en dat is belangrijk. Shakespeare hield zich in zijn tijd ook niet bezig met traagheid. Ze deden zo’n stuk op twee uur tijd. Alleen om het te lezen heb je al drie, vier uur nodig, hoe deden ze dat? Ik denk dat Shakespeare de cinema van zijn tijd was. Het ging snel, het ging over oorlogen en legers die worden verslagen. In de Griekse drama’s was dat ook zo, en in Star Wars nu is dat ook. De vergelijking gaat dus op, en daarom heeft theater vandaag een andere functie gekregen, maar dat is blijkbaar nog geen gemeengoed.’