Een pandamonium voor Joyce

Financieel-Economische Tijd 20 May 2000Dutch

item doc

Vorig weekend ging in Das TAT in Frankfurt ‘DeadDogsDon’tDance’ in première, een voorstelling die Jan Lauwers van Needcompany op uitnodiging van William Forsythe maakte voor diens befaamde Ballett Frankfurt. Een echte dansvoorstelling is het niet geworden, eerder een theaterstuk over een wereldse vrouw en een idealistische kunstenaar. Waar tekst, beweging, geluid en scenografie zich samenplooien ruimen de intriges echter al snel plaats voor een exuberant totaalspektakel over leven en dood, gewenteld in het plezier van beelden maken.

Hoewel Ballett Frankfurt een van de befaamdste dansgezelschappen ter wereld is, schermt Forsythe geenszins zijn keur af. Hij nodigt geregeld choreografen uit om te werken met zijn groep, een eer die ook Jan Fabre enkele jaren geleden te beurt viel. Hopelijk komt die werkwijze ooit naar Vlaanderen overgewaaid, voor een gezelschap als pakweg Rosas kan dat bijzondere uitdagingen opleveren. Regisseur Lauwers wilde aanvankelijk een stuk maken met teksten van James Joyce, maar daar stak diens kleinzoon Stephen James Joyce na veel gepalaver een stokje voor: ‘My answer with respect to Needcompany is simple, straightforward, unequivocal. It’s no, non, niet, nein.’ Aldus werd de titel ‘DjamesDjoyceDead’ een regel opgeschoven en rest van Joyce welgeteld het slot van ‘Finnegan’s Wake’, ‘s mans laatste woord aan het papier toevertrouwd: ‘the’.

Welke Joyce is dood? De man zelf natuurlijk, en zijn pen, gevat in dat ene woord: ‘the’. Met die laatste dood begint de voorstelling, en daarmee een nieuw leven. In het aanschijn van de dood gaat de mens beelden maken, om de dood af te schermen of voor te bereiden. Tegelijk wordt de doodsact gereproduceerd door de wereld stil te leggen in beelden, een dood die mogelijkheidsvoorwaarde is voor het leven. De moderniteit staat in het teken van dat begrip, van een performatief wereldbeeld, van het besef dat we in beelden leven doorheen de dood. Zoals Joyce deed kiest Lauwers in ‘DeadDogsDon’tDance’ ook voor zo’n omgang met de dood.

Het kost overigens weinig moeite om in ‘DeadDogsDon’tDance’ referenties aan Joyce aan te treffen, in thema’s en de schriftuur van de tekst van Lauwers en Viviane De Muynck – Joyce-kenners kunnen mogelijk de dramaturgie tot in de puntjes ontrafelen in die zin. De dialogen tussen kunstenaar JJ (vertolkt door Carlotta Sagna met veel flegma in combinatie met een zwoel Italiaans stemgeluid) en de wulpse Penelope (een schitterende De Muynck) bijvoorbeeld – de enige rollen voor rekening van Needcompany. JJ leeft voor de kunst, kiest in eerste en laatste instantie voor beelden, op zoek naar het ultieme kunstwerk. Penelope staat daarentegen met beide voeten op de grond en profiteert van de geneugten des levens. Voeg beide perspectieven samen en je krijgt waar ‘DeadDogsDon’tDance’ op alle niveaus voor staat: een voortdurend gependel tussen leven en dood, waarin woorden en beelden beginnen te leven, vleesworden op de kap van de dood.

De tekst ontbeert elke lineariteit of zelfs transparantie, als iemand een pakkend verhaal vertelt, wordt het even later verzopen in een wirwar van onzin, drukdoenerij en flauwe humor. Zo hoort het ook, JJ mijmert erover dat de woorden mooi zijn, de manier waarop ze zijn geschreven, hun ductus of beweging. Niet langer de verwijzingen van woorden aan wat voorafgaat zijn belangrijk, maar de pennentrek die het leven wekt. Op een subtiele wijze evacueert Lauwers de intriges, het drama wordt verplaatst naar de kleurrijke enscenering. Overal dienen zich details aan die een lectuur bemoeilijken en de kijker op het verkeerde been zetten. Verloren in kleine dingen walst de voorstelling over je heen, word je verzwolgen door een wervelend geheel – een vaart en frisheid die nog aansluit bij het korte werkproces van amper twee maanden.

Daarmee treden de visuele aspecten van ‘DeadDogsDon’tDance’ nadrukkelijk op de voorgrond. De elf schitterende performers die Lauwers selecteerde uit Ballett Frankfurt voeren verrassende nummertjes op die stuk voor stuk moeiteloos opgaan in het geheel: Stephen Galloway doet een act als charmezanger, Dana Caspersen struint dronken over de bühne, Alan Barnes danst in drag. Tussen het prettige gerotzooi duiken beelden van de dood ook letterlijk op, gebanaliseerd ten voordele van het spel, of integendeel met een weerbarstig gelaat. De opgebaarde visser (Richard Siegal) gedraagt zich niet echt zoals het een dode past, maar springt met een bulderlach overeind. Het decor maakt de scène helemaal psychedelisch: boven de pakken uitgestalde bloemen wordt een gigantische oranje vloeistofdia geprojecteerd, terwijl rondom zowat alles omver gehaald is, inclusief enkele torens plastic flessen.

Niettemin houden het scherpe oog van Lauwers en de beheersing van de performers de neobarokke excessen in evenwicht. In de scène met de orgie werkt Lauwers’ contrastrijkdom het best. Centraal op het voorplan declameert Allison Brown op sensuele wijze een schier eindeloze serie woorden. Het ritme wordt ondersteund door een soundscape op klankband van Dominique Pauwels, terwijl JJ zelf aan het meppen gaat op een drumstel. Rondom ontvouwt zich een tuin der lusten via duetten die sculpturaal aandoen. Bij het ene koppel worden gestrekte leden met fijne bewegingen in de lucht gestoken, een haast cerebrale stilering. In de halfduistere marge worden daarentegen de goorste standjes uitgeprobeerd. De uitwisseling van energie die voortkomt uit de confrontaties is verbluffend. Bijna onmerkbaar verbinden de oscillaties dans en decor, en maken zo in hun tijdelijkheid thema’s uit de dialogen tastbaar. Uiteindelijk worden alle vragen die opduiken over dans en theater, over JJ en Penelope, over leven en dood weer uitgewist tijdens ‘DeadDogsDon’tDance’. Uit ‘The’ als laatste woord weet Lauwers hele brokken lillend scenisch vlees te toveren.