Allemaal winnaars?

Jean Luc Ducourt met ‘Pourquoi quand je te regarde je ne me vois pas’ in Antwerpse Monty

De Morgen 23 Oct 2003Dutch

item doc

Omdat alle dieren nat geworden waren in het meer van tranen dat Alice had geschreid, organiseerde de Dodo een ‘Caucus race’. Hij markeerde een piste in het zand, waarna ze allemaal begonnen te rennen wanneer ze daar zin in hadden. En weer stopten wanneer ze dat wilden. Na een halfuur was iedereen droog en de race voorbij. Iedereen was winnaar.

Dit bizarre spel van Lewis Carroll vat treffend de situatie die choreograaf Jean Luc Ducourt wil creëren. Een bonte club van experimentele kunstenaars neemt daaraan deel: beeldend kunstenaars en videasten Honoré d’O en Franciska Lambrechts, muzikant Alain Franco en theatermaker Jan Ritsema. Verder de jonge ballerina Tamara Debaty én alle toeschouwers. Iedereen neemt plaats op het podium, de zitjes in de zaal blijven leeg.

Inzet is een soort van democratisch theater waarin geen centrum meer is. Niet dat van de vorstelijke blik, niet dat van de auteur, niet dat van de toeschouwersverwachting, evenmin dat van de ideale schoonheid gedragen door een balletsoliste op spitzen. Niemand verheft zich boven de anderen. Een camera bezet de gebruikelijke publiekspositie en projecteert die als een spiegel voor het hele gebeuren: als toeschouwer kun je zo overzicht bewaren én zichtbaar deelnemen aan het gebeuren. De blikpunten verschuiven voortdurend in dit sociale theater.

Pourquoi quand je te regarde je ne me vois pas is eerder een ‘situatie’ dan een voorstelling in eigenlijke zin: ze bestaat uit improvisaties, schijnbaar nietsdoen, conceptuele verdwijnspelletjes en andere perifere activiteiten. De verwarring is groot omdat het centrum zich voortdurend verplaatst. Debaty is geenszins een sterdanseres, maar haar elegante oefeningen verleiden voortdurend de blik. “Tamara redt ons allemaal.” Tot Ritsema een beetje in de weg gaat lopen en weet dat Tamara gered wordt door haar jachthond, die bovendien nog maar een puppy is en allesbehalve zelfredzaam. Hoe nietig kan de oorsprong van die ene theatersituatie verklaard worden? Hoe nietig kan die situatie zelf zijn?

Vocale muziek en geprojecteerde citaten mengen zich met de tekstimprovisaties. Intussen wijzigt het lichtplan voortdurend, worden videoprojectoren af- en aangesleept om extra blikpunten, beelden en spiegeleffecten te creëren. Door de zichtbaarheid van al die handelingen, verbinden de momenten van creatie, productie en presentatie zich ook, wordt het theater helemaal blootgelegd.

Onmogelijk theater is het, avontuurlijk omdat het voortdurend op de grens van zijn eigen falen balanceert. Veel meer dan gebakken lucht rest er immers niet, enkel een gedeelde situatie en het spervuur van vragen die ze oproept. Zijn we wel allemaal winnaars?

Op een aantal punten loopt Pourquoi quand je te regarde je ne me vois pas mank omdat de spelregels niet duidelijk zijn. Terwijl sommige kunstenaars vlot verdwijnen, trekt Ritsema nogal gretig het laken naar zich toe en brengt de subtiele balans uit evenwicht. Eindigen doet de situatie evenmin, omdat er geen tijdslimiet is gezet: de kunstenaars blijven aanmodderen, de toeschouwers blijven in verwarring achter. Om tenslotte druppelsgewijs naar de bar te verkasten en daar volop verder te discussiëren. Een aanrader voor de avontuurlijke theaterganger.