Stuifmeel voor de toeschouwer

Curator Jérôme Bel over het internationale dansfestival Klapstuk #11

De Morgen 11 Sep 2003Dutch

item doc

Begin oktober gaat de elfde editie van het internationale dansfestival Klapstuk in Leuven van start. Als curator werd de Franse choreograaf Jérôme Bel aangezocht, die een verrassend programma samenstelde waarin kunstenaars uit diverse disciplines aan bod komen. Wat hen verbindt, is hun kritische ingesteldheid, het gaat om kunstenaars “die zich vragen stellen over de manieren waarop we naar de wereld kijken en onszelf voorstellen,” aldus Bel. Het festival wordt een platform voor ontmoetingen tussen kunstenaars en publiek.

Van een kunstenaar die zich al jaren bevraagt over zijn auteurschap en zich bovendien sterk interesseert voor reflectie, mag het niet verbazen dat hij nu ook de rol van curator opneemt. “Als kunstenaar kun je werken rond een enkel thema of probleem, dat vervolgens aan een publiek voorstellen en dan kijken of het er wat aan vindt of niet. Of ze je blikpunt delen of niet, dat is slechts bijzaak,” zo zegt Bel. “In de hoedanigheid van curator komt er toch een belangrijk element bij, je hebt namelijk een grotere sociale verantwoordelijkheid tegenover het publiek. Als go between heb je daarom ook een specifieke relatie tot kunstenaars, je moet hun werk niet enkel begrijpen of goed vinden, maar het ook presenteren in een specifieke context, in dit geval Klapstuk.”

Tijdens de voorbereidingen ging Bel naar eigen zeggen enigszins intuïtief te werk in zijn zoektocht naar interessant werk, maar zijn verhouding tot andere kunstenaars is veelzeggend. “Als curator moet je na het zien van een voorstelling ook de kunstenaars zelf ontmoeten, met hen spreken en nagaan of ze een coherent verhaal over hun eigen werk hebben, iets wat overeenstemt met wat ik gezien heb. Ik wil namelijk kunstenaars presenteren die weten waar ze mee bezig zijn en iets te vertellen hebben, louter werk maken dat goed marcheert is niet voldoende.”

Die interesse voor het discours van de kunstenaar krijgt een centrale plaats in het festival, waarin naast voorstellingen ook seminaries, een workshop en een discussieplatform zijn. “We moeten profiteren van het feit dat er veel mensen op één plek zijn, een festival is een ontmoetingsplaats voor kunstenaars, dat spreekt voor zich,” aldus Bel. Ook het publiek kan delen in die uitwisseling, in ontmoetingen en discussies na de voorstelling. “Het is belangrijk dat toeschouwers inzicht krijgen in de manier waarop kunstenaars te werk gaan, om een vollediger beeld van hun werk te verwerven. Al is het geen probleem als je daar geen zin in hebt. Omgekeerd krijgen kunstenaars zo ook meteen feedback over hun voorstelling, wat zeker voor debutanten goed is. Zij moeten ook weten hoe hun werk ervaren en gelezen wordt.”

Wat is er dan zoal aan voorstellingen te zien op Klapstuk #11? Zowel bekende als relatief nieuwe namen, hernemingen en nieuwe voorstellingen, naast dans ook theater, film, video en installaties. Zo is er werk van het Britse collectief Forced Entertainment dat storytelling verbindt met documentaire elementen. Of Edit Kaldor, die met zichzelf en een vermeende illegale bewoner communiceert via een computer. In een tongue in cheek duet vatten Jonathan Burrows en Matteo Fargion alledaagse bewegingen in een partituur. Eva-Meyer Keller brengt kersen om het leven op honderd verschillende manieren. Verder ook werk van Grand Magasin, Claudia Triozzi, Prue Lang, Amaia Urra en Cuqui Jerez. Het enige niet-Europese werk is Telesquat van de Braziliaan Bruno Beltrão, en de afsluiter Wanted: ballet for a contemporary democracy van de Australische groep Chunky Move.

Thematische lijnen heeft Jérôme Bel niet in zijn programmatie gestoken, hij wil net afwachten wat er zal voortkomen uit de confrontatie van al dat werk. “Nu is het alsof ik zwanger ben, maar de baby nog niet te zien krijg… ja, dat was een stevig potje rampetampen, die festivalvoorbereiding! Natuurlijk heb ik enkele pistes uitgezet: het gaat om kritische kunstenaars, ze stellen zich vragen over representatie, over waarneming, over de manieren waarop we naar de wereld kijken en onszelf voorstellen. De precieze verbanden die zullen ontstaan uit het samenbrengen van al die voorstellingen, en de reflectie die uit hun nabijheid zal voortkomen, die kan ik echter niet voorspellen.”

Bel accepteerde het curatorschap vanuit een verlangen weer toeschouwer te kunnen worden: “Gewoon kunnen kijken, mensen ontmoeten, luisteren, dat is wat ik al zolang wil. Naar voorstellingen kijken en je eigen wereld beter begrijpen. Dat laat toe ook die van anderen beter te begrijpen, al is dat niet eens zo’n zekerheid. Elkaar begrijpen, dat blijkt hoe langer hoe meer een reusachtige kennis te zijn. Daarom heb ik overigens geen voorstellingen uitgenodigd die afhangen van een specifieke lokale politieke of historische context. Multiculturele uitwisseling is naar mijn gevoel een erg problematisch gegeven in de podiumkunsten. Het fascineert me, maar ik ben er nog niet mee thuis. Werk niet begrijpen is één ding, maar het verkeerd begrijpen omdat je de context niet mee hebt, dat is voor mij onaanvaardbaar. Alle voorstellingen op het festival zijn daarom gericht aan een Europees publiek.”

Kritiek en confrontatie zitten niet enkel in de voorstellingen zelf, ook de toeschouwer krijgt een rol: “Het gezichtspunt van de kunstenaar zal verpletterd worden onder de intensiteit en de pluraliteit van al het werk samen. Dat punt waarop kunstenaars de macht overdragen aan de kijker interesseert me. Hij is het centrum van al die voorstellingen, hij creëert verbanden door te kijken en te denken.” Of een festival dan uiteindelijk ook de ultieme verdwijning is van de auteur Jérôme Bel? “Natuurlijk, bijna toch. Gelukkig zal ik uiteenvallen in fragmenten, me transformeren in multipliciteit. In de diepte is er iets in al die voorstellingen dat me na aan het hart ligt, dat spreekt voor zich. Doorheen al die mensen zal ik verstuiven, en dan is het aan de toeschouwer.”