Pathetiek in zwart-wit met ruis

Financieel-Economische Tijd 29 Jan 2000Dutch

item doc

Momenteel zijn de Catalaanse choreograaf Juan Carlos García en zijn gezelschap Lanònima Imperial te gast in Vooruit met ‘Transfiguracions’, hun jongste voorstelling. García staat daarmee voor het tiende seizoen op rij in het Gentse kunstencentrum, dat als coproducent optreedt. Waar de choreograaf die langdurige samenwerking en dito publieksinteresse aan verdiend heeft is een raadsel. ‘Cuerpo de Sombra y Luz’, dat hier te lande recent nog meermaals werd hernomen, was niet meteen een hoogvlieger. In het tweeledige ‘Transfiguracions’ is het nog erger gesteld met de banale stereotyperingen, flauwe pathetiek en het loze maniërisme van de bewegingstaal.

Een sober decor lijkt een veelbelovend vertrekpunt voor de doorgaans exuberante García: slechts een grote verplaatsbare trap, die als een rups in allerhande posities bewogen kan worden. Drie mannen en drie vrouwen gekleed in felle kleuren dansen een reeks duetten en trio’s op en rondom het bouwsel. Naar het programmablaadje vermeldt gaat het eerste deel over de mythe van Prometheus, met de doos van Pandora, de diefstal van het vuur en zo meer. García wil daarbij niet letterlijk te werk gaan, maar via de formele aspecten van de dans symbolen brengen. Prometheus is weliswaar niet meer als dusdanig leesbaar, maar abstractie biedt ‘Alçada’ echter ook niet, er is niet veel fantasie voor nodig om verhaaltjes en intriges te lezen in het stuk. Verleidingsscènes en liefdesperikelen bijvoorbeeld, de banaalste eerst: een jongedame kan gerust drie macho’s de baas. De variaties op dit thema’s zijn zo direct weergegeven, cliché na cliché, dat ze nietszeggend zijn, niet meteen een goed vehikel voor de dans.

De muziek van huiscomponist Xavier Maristany wakkert dat gevoel nog aan. Flarden oriëntalisme en etherische elektronica doen het geheel baden in een soort new age-spiritualiteit. Bovendien dwingt ze de dans tot een al te programmatische relatie: een danser die de trap bestijgt doet dat terwijl de pauken zacht roffelen (waarbij bovendien ook de lichten nog eens gedimd worden). Helaas kan ook die dans weinig redden: de choreografie biedt nu eens plaatjes, dan weer veel bewegingen om weinig te zeggen. De dans spreekt niet, de veelheid aan materiaal en enkele virtuoze passages ten spijt. Als de dansers zelfs rekstokoefeningen aan de trap doen wordt het haast grotesk. Veel zwier en poeha dus, maar weinig présence. García’s verwoede poging een atmosfeer van erotiek en sensualisme te creëren maakt niet dronken, laat staan blind.

‘La Nit Transfigurada’, deel twee, doet het iets beter. Ditmaal verenigt alvast de muziek op min of meer succesvolle wijze een exuberante schriftuur met een teveel aan dramatiek: het laatromantische strijksextet ‘Verklärte Nacht’ van Arnold Schönberg. García ontvouwt een gelijkaardige choreografie als in ‘Alçada’, maar nu leiden stilering en esthetisering tot een abstracter resultaat, iets meer spanning. Al doet misschien vooral het feit dat de dansers gekleed gaan in wit, grijs en zwart daar veel aan. Het geheel krijgt nu de allure van een ouderwetse zwart-witfilm. Zo lijkt de pathetiek nog enigszins aanvaardbaar, de weinig beklijvende duetten herinneren aan een acteerstijl van lang geleden. Dat retro-effect geeft een valse schijn dat de choreografie op een of andere manier klassiek (onder het motto: oud is goed) is, of toch een en ander in petto heeft. Het levert voor het frivole maniërisme van García geen grootsheid op, maar wel een zekere charme. Zo leidt García de kijker toch nog op een diverterende wijze naar het einde, weliswaar niet echt een boeiende kijkervaring. Mogelijk is het geen slechte zaak dat er ook in de eenentwintigste eeuw nog naïeve kunst bestaat. Al mag ook die wat scherper zijn.