De blauwe jurk van de toiletdame.

Portretten, reportages en brokstukken als spiegel van de realiteit.

Yang 1 Jul 1998Dutch

item doc

Contextual note
First published in Yang, jrg.34, n° 3, sept. 1998, p. 289-295

Op een keer had ze voor Kerstmis een lange jurkgewild. 'Dat koop je best zelf' vond haar man. Maar ze had het dan toch niet gedaan, en toen haar man haar op de ochtend van Kerstmis vroeg wat ze 's avonds wou dragen, had ze zoals de vorige jaren haar lange zwarte rok willen dragen en de zilveren lurexblouse niet de waaiermouwen, 'waarmee ik zo mooi de glazen omver stoot. En wanneer de pakjes uitgedeeld worden, hangt er aan de woonkamerkast een wondermooi lang blauw avondkleed met diep decolleté en lange mouwen - een tijdloos ontwerp,' Het was alleen wat aan de lange kant en een beetje naakt aan het decolleté, 'Dan moet je een bloem voor boven kopen'. zei mijn man toen ben ik beginnen rondkijken.' Want de opspeldbloemen waren ofwel te duur ofwel in de verkeerde kleur - 'daar hoorde een witte bij,' Uiteindelijk had ze er een gevonden, in een bloemenwinkel, uit zijde, voor een vaas. Die was wit en kostte maar 1, 75.' De bloesems had ze voorzichtig afgeplukt en met de draad lichtjes aan het kleed vastgenaaid 'dat zag er meteen helemaal anders uit.' Aantrekken kon ze haar lange blauwe jurk maar zelden. 'Bij huwelijken of op Kerstavond, als we naar mijn schoonmoeder gaan -daar dragen we allemaal lang. En dan trek ik hem nog aan op carnaval. Dan schminken we ons helemaal en kleven glittersterren op ons gezicht en in ons haar en -dan nemen we foto's.'

Het blauwe kleed. Met de geschiedenis van dit kleed begon alles. Maria Rüb vertelt het in de film 'Dreamtime - Sidney an der Wupper'. Toen ik het hoorde, wilde ik meer te weten komen over haar en haar leven, over haar dagelijkse sleur, haar dromen, die zich in haar blauwe kleed leken te spiegelen. Waarom had het verhaal me zo geraakt? Omdat mijn moeder naaister was, die voor de beter geplaatste vrouwen uit de buurt had genaaid en met een radeerwiel over het patronenblad vloog als over een landkaart? 'Waarom? Daarom. Verklaringen zijn maar een deel van de waarheid,' schreef de dichteres Rose Ausländer, die haar laatste levensjaren in kamer 419 in het joodse rusthuis in Düsseldorf doorbracht, jarenlang aan haar bed gekluisterd was en toch niet ophield eenvoudige gedichten tegenover het leven van alledag in de verzorgingsinstelling te plaatsen, en met haar dromen probeerde te overleven. 'We zullen elkaar weerzien / in het meer / jij als water / ik als lotusbloem // jij zal me dragen / ik zal je drinken // We zullen elkaar beluisteren / voor alle ogen // Zelfs de sterren / zullen verbaasd zijn: / hier zijn er twee / weer veranderd in hun droom / die hen uitkoos.'

De bel gaat. Maria Rüb, 52, toiletdame in het station van Wupperial, staat recht en gaat naar de deur. 'Goeiedag.' 'Goeiedag.'hoor ik door de kier van de deur. De vensters van het zaaltje tussen de toiletten zijn met een geelachtige kleur dichtgeschilderd: voor de ondoorzichtige ruiten trekt een zilveren koord de witte gordijnen opzij, Maria Rüb keert terug en legt twintig Pfennig in een sigarenktstje, 'Het vierde jaar al werkt ze nu in het door de stad aan een privéfirma verhuurde toilet. Daarvoor was ik een jaar werkloos en stempelde ik Ik dacht voortdurend aan werk, maar kreeg alleen maar afwijzingen, Overal zeiden ze; 'Te oud, te oud' of 'We zoeken niemand'. Ook het arbeidsbureau had geen werk, en toen heb ik een vriendin opgebeld. en die heelt me het nummer van de firma gegeven en ik kon meteen beginnen niet een uurloon van 6,60 Mark.'Sindsdien is ze toiletolame in de stationstoiletten, die een paar meter onder de grond liggen: de ene week van 7 tot 13.30u, de andere week van 13.30 tot 20u, om de twee weken 's zondags van 13 tot 20u. 'Ik verdien nu zevenhonderd Mark per maand,'vertelt Maria Rüb 'maar het telt tenminste voor mijn pensioen. Mijn papierwinkel is in orde, en zo lang ik gezond ben, wil ik werken. Ik wil niet stoppen voor ik 63 ben. En dan moet ik eens zien hoeveel pensioen ik krijg. Ik wil ervoor zorgen dat ik een goed pensioen heb, dat ik voor mezelf kan zorgen en niet van de sociale dienst moet leven - dat zou ik gruwelijk vinden.'

De zinnen, de houdingen, de wereld van Maria Rüb komen mij bekend voor. Uit mijn eigen kindertijd. Uit de jaren vijftig en zestig. Uit ontmoetingen met zogenaamd eenvoudige vrouwen - of ze nu als toiletdame werken of aan de lopende band, als naaister of serveerster, of ze nu Helga of Maria heten, Gertrud of Hilde, Erika of Lisbeth. De namen zijn verwisselbaar, en de geschiedenis van Maria Rüb weerspiegelt voor mij de ongeschreven geschiedenis van vele vrouwen. Maar zelfs wanneer ze uiteindelijk plaatsvervangend voor anderen staat: in de eerste plaats staat Maria Rüb voor zichzelf. Toen ik besloot om over haar te schrijven, deed ik dat niet omdat ik op zoek was naar het levensverhaal van een typische wc-madam. Mijn uitgangspunt is steeds de concrete persoon, in dit geval een vrouw van 52 jaar die als toiletdame werkt. Georg Stefan Troller vertelde eens in een gesprek dat men vaak vroeg om eens een film over een straatveger, een student of een politieagent te maken, en meende 'Dat kan ik niet. Voor mij zijn mensen geen vertegenwoordigers van een beroepslaag, ze staan niet voor iets, maar zijn zichzelf.' De door hem in een film geportretteerde Franse filosofe Simone Weil schreef in een van haar boeken:'Elk wezen is een stomme kreet om anders gelezen te worden.'

’Want ik heb altijd gewerkt’, zegt Maria Rüb. Ze zegt het zo dat er geen toon van zelfbeklaq klinkt, enkel vanzelf sprekendheid. In 1944, wanneer ze nog geen 14 is en 'niet onknap' doet ze meteen na de school haar arbeidsjaar 'in een voedingszaak. Daar heb ik de winkel schoongemaakt, levensmiddelenzegels opgekleefd, op de kinderen van de mensen gepast. En daarna heb ik nog in de fabrieken gewerkt en later ben ik in de gastronomie terechtgekomen en heb ook opgediend.'In het opnieuw geopende 'Bierhaus Schmidt' was ze met een list aan werk geraakt. 'Ik heb gewoon gezegd dat ik al eerder opgediend had, als ik gezegd had dat ik alleen in de fabriek aan een machine gewerkt had, was ik nooit aangenomen.’ Bij haar eerste gast was ze dan heel nerveus en had ze een rode kop gekregen, maar dat was snel voorbij 'en ik ben daar gebleven.' Later gaat ze in een restaurant werken 'waar veel zakenmensen kwamen' en in een groot café. 'Daar hebben mijn collega's me eerst uitgelachen en gezegd jij hebt lef om hier te beginnen,'omdat - ik kon maar twee borden in een hand dragen en zij hadden er steeds vier vast. En later,' voegt Maria Rüb er niet zonder trots aan toe, 'heb ik dat ook gekund.'

Wat interesseert iemand in een mens? Wat ons bijblijft als indruk van een mens is niet of hij een rode of zwarte sjaal aanhad,'stelde de actrice Elisabeth Bergner in een gesprek vast. ‘Waarom? Daarom. Verklaringen zijn maar een deel van de waarheid’. ‘Gewoon mezelf zijn,' zegt de actrice Rosel Zech. Zijn.

Wat mij, onder andere, aan iemand als Maria Rüb interesseert: Hoe een mens zich staande houdt, zijn trots en waardigheid, zijn grote en kleine dromen verdedigt. Wat had ze vroeger willen worden, vroeg ik haar eens. 'Ik dacht altijd dat je zomaar eigens naar kon schrijven en dan in een.film meespelen. Maar zo eenvoudig is het niet. Je moet immers ook talent hebben, en ik ben geen actrice - een gewone vrouw, dat ben ik.’ Ze ging wel graag naar de.film, herinnert Maria Rüb zich. Op een keer gaf mijn vader me een levensmiddelenzegel om een brood te kopen. Ik loop langs de Berliner Strasse en kom voorbij de Odin en - daar ben ik de foto's blijven bekijken. Vandaag hangen daar alleen affiches, maar vroeger hing het vol fotos - en ik was er zo wild van en ga binnen en kijk naar de 'Witte droom' en heb geen geld meer, geen brood en niets. Thuis heb ik dan mijn witte droom gekregen - een paar oorvegen.'

De toenadering tot de geschiedenis van Maria Rüb: niet alleen een geschreven poging om de realiteit, het leven van alledag, het leven van een vreemde te weerspiegelen, maar ook een toenaderingspoging tot de eigen geschiedenis. Verbindingslijnen worden zichtbaar, overeenkomsten - zelfs al tonen ze zich maar in een detail. Op een sinds mijn kindertijd bewaard filmprogramma van ’Freddy en de miljonair' valt me plots de stempel van de bioscoop op waarover Maria Rüb het had. Herinneringen worden wakker. Aan de donkere zaal. Het openschuivende zijden gordijn. Het weekjournaal in zwart-wit en de filmreclame in kleur. De ijsjesverkoopster en de voorfilms. 'Binnenkort in deze zaal...'Films met Liselotte Pulver en Heinz Rühmann. Doris Day, en Rock Hudson. Ruth Leuwerick en Peter Alexander. Dietmar Schönherr en Caterina Valente in de kleurenfilm Dit bist wunderbar. Wanneer je uit de bioscoop kwam, zag je de stoffenwinkel waarin mijn moeder een paar jaar als verkoopster werkte. Wanneer ik haar in de winkel bezocht en ze voor een klant de voering scheurde, stopte ik mijn oren dicht.

Het geruis van twee paar damesschoenen die de stenen trappen naar het toilet afdalen, weergalmt in de ruimte. Een zelfzekere jonge vrouwenstem zegt 'Het stinkt hier uren in de wind.' Maria Rüb staat recht, opent de deur en zegt 'Goeiedag', keert terug, legt tweemaal twintig Pfennig in de tabaksdoos. Ik vraag naar haar taken als toiletdame. 'Eerste punt: ik moet ervoor zorgen dat alles hier proper is. Dan moet ik de deuren openen en 20 Pfennig incasseren en afleveren - daar doe ik ook de boekhouding van.'Voor 1,50 Mark kan men er ook voor een bad terecht. De mogelijkheid om naast de toiletten een bad te nemen wordt door Duitsers en buitenlanders gebruikt. 'Er zijn er die steeds terugkeren - ik heb veel vaste klanten,' vertelt Maria Rüb, en: 'Wie mij kent, noemt mij mevrouw Maria.'Mevrouw Maria is ze ook voor de zwervers, die vaak voor de ingang van het herentoilet staan. 'Die kunnen niet zomaar ergens binnengaan - die zijn zo verlaten. Die drinken dan hier hun biertje en zijn rustig - ze zijn al blij dat ik de politie niet haal. En als ik hen zeg dat ze zelfl hun afval moeten opruimen, zeggen ze ja, mevrouw Maria, doen we.'Weet u,vertelt ze me later, 'ik zeg steeds: Na mij komt er geen kuisvrouw. Ik ben zelf kuisvrouw.'

Mensen als Maria Rüb gaan voor zwijgzaam door. Duidelijk maken dat ze dat niet zijn, is een van de beginpunten van mijn werk als reporter. In plaats van de lezer ontmoet ik hen en luister naar hen. Vragen stel ik tijdens het gesprek maar heel zelden. Mijn voornaamste taak is luisteren en optekenen. Verbeterd, bewerkt, verfraaid worden de uitlatingen van mijn gesprekspartners niet. Ik zou zinnen zoals die van Maria Rüb nooit kunnen uitvinden. Ik heb immers geen fantasie - dat wist ik al voor ik bij een dagblad stage liep. 'Niets,' zei Egon Erwin Kirsch, 'is opwindender dan de werkelijkheid.' En Alfred Döblin schreef: 'Het belangrijkste aan een mens zijn de ogen en de voeten. Je moet de wereld kunnen zien en naar haar toegaan.'

Hoe ga ik naar een mens toe? Hoe krijg ik gedaan dat hij zich openstelt en over zichzelf vertelt? Het antwoord is eenvoudig: Door me met hem in te laten en naar hem te luisteren zonder meteen te oordelen, te klasseren, te interpreteren. Als die openheid lukt, is de duur van het gesprek minder belangrijk. Zo duurde het gesprek met Maria Rüb nauwelijks langer dan twee uur - twee uur, waarin ik veel over het leven van een zogezegd eenvoudige vrouw heb geleerd, over een vrouw die dacht dat ze toch niets bijzonders te vertellen had.

Je hebt zo van die jeugddromen.'stelt Maria Rüb vast en herinnert zich de hare: 'ik wou graag een houthakker trouwen en in het woud wonen. En mijn man wou graag boer worden en dacht dat paardrijden wel leuk was - hij dacht dat hij voortdurend door de streek kon rijden.'Toen ze hem leerde kennen, was hij de ’Tarzan van Lanqerfeld'. Ik wist dat dat Willi was - we kenden elkaar al een eeuwigheid. Hij zag er goed uit en met de boswachter was het niets geworden, en toen zei ik bij mezelf ik wil een man die er deftig uitziet -en mijn man ziet er beeldschoon uit. Die moet ik hebben, heb ik gezegd- en wat niemand kon. is mij gelukt.' Vroeger was hij draaier en had net zoals zij in de gastronomie gewerkt, maar toen had hij het in zijn benen gekregen en zich tot portier moeten omscholen. Sinds de voorbije herfst was hij nachtwaker in een vuurwerkfbriek. Bij een uurloon van 7,03 Mark werkt hij zes dagen in de week, 'van zeven uur 's avonds tot zeven uur 's morgens. Die zie ik een half uur en dan is het gedaan.'

'We zijn, dat mag je wel zeggen, door dik en dun gegaan,wij twee, mijn man en ik,' vertelt Maria Rüb na 25 jaar huwelijk. De bruiloft vond plaats ten tijde van het zoqenaamde Wirtschaftswunder. Voor hen bestond dit wonder niet. 'Wij kregen hier geen huis. We hadden wel een rode kaart, maar die was waardeloos. En toen wilden we naar Oost-Duitsland, om daar te trouwen en een huis te krijgen. We dachten, als die allemaal naar hier komen, moet het daar leeg zijn.' Na een verblijf in een opvangkamp en in noodkwartieren keerden ze echter na een paar weken ontgoocheld terug naar het Westen. 'We werden nog tot aan de grens gebracht, en toen zaten we daar langs de kant van de weg op onze koffers. Van de eerste halve Mark West-Duits geld hadden we sigaretten gekocht, en terwijl we daar zitten zegt mijn man: 'Ze zeggen dat je samen een zak zout moet leegeten, voor je elkaar kent. Maar ik geloof dat wij er samen al drie gegeten hebben.'En ik was zo blij dat hij dat gezegd had, dat ik dat nooit meer zal verqeten. Dat zijn woorden die je trots maken, ja -'Maria Rüb zwijgt. Er ontstaat een moment van stilte. Ik kijk naar het groene tapijt onder de tafel. De schoonzus van Maria Rüb, die even langsgekomen is, zegt na een poosje: 'Wat voor een roman zou dat niet worden, zo'n leven.' Achter haar, op een rek voor de betegelde muren, liggen stapels 'Frau mit Herz' en 'Frau im Spiegel', boulevardbladen en televisiemagazines.

’Je draagt zo een soort verlangen in je - maar dan keer je met gebroken vleugels terug en het leven gaat verder, alsof je er nooit bij was,' zegt Karoline in het volksstuk Kasimir und Karolinevan Ôdön von Horváth. Maria Rüb, denk ik, kon ook een figuur uit een stuk van Horváth zijn een zus van Marianne uit'Glaube Liebe Hoffnung', die afgeschreven is maar toch niet opgeeft: 'Maar ik laat het hoofd niet hangen.' Ze lijkt me ook verwant met enkele figuren van Irmgard Keun - bijvoorbeeld het 'rneisje uit kunstzijde' Doris, dat wenst:'Ik wil een glans zijn.' 'Wij willen allemaal als kerstbomen aangestoken worden. Zoals de wiek van een kaars die niet brandt, vraagt de ene ziel aan de andere, de mijne aan de jouwe, om haar aan te steken,' schreef Else Lasker-Schüler.

Else Lasker-Schüler, Irmgard Keun, Ödön von Horváth - slechts drie namen uit een lange lijst auteurs wier werken niet uit mijn hoofd willen en die me begeleiden. Sporen daarvan zijn onder meer te vinden in citaten die in veel van mijn teksten opduiken en vaak ook herhaald worden. Tegelijk wil ik de vermelde auteurs niet als voorbeelden bestempelen. Want een voorbeeld kan je willen nabootsen en dat kan of wil ik niet. Ik zie ze eerder als stimulus en maatstaf - zoals de stukken van Tsjechow en de gedichten van Rose Ausländer, de boeken van Peter Handke en Christa Wolf, die mij met haar werk telkens weer getroffen heeft, punten aanraakte die mij aangaan - bijvoorbeeld met haar boek Störfall - Nachrichten eines Tages, waarin ze heel eenvoudig schrijft: 'Wat wil de mens. Ik, beste broer, heb bedacht: De mens wil sterke gevoelens beleven, en hij wil bemind worden. Punt uit.' Dat het mogelijk is om zonder \ als gevoel over de oude gevoelens, verlangens en de liefde te praten, heeft ook het werk van een andere vrouw me getoond: Pina Bausch, voor wie ik tien jaar als dramaturg heb gewerkt. In ons eerste gesprek zei ze over haar uitgangspunt:'Wat ik doe: ik kijk. Ik heb alleen menselijke relaties gezien of willen zien, en daarover willen spreken. Dat is wat mij interesseert. Ik ken niets belangrijkers dan dat.'En ook een andere opmerking die ze in hetzelfde gesprek maakte, kan ik zonder reserve op mijn eigen manier van werken toepassen. 'Op een of ander wijze,' zegt Pina Bausch, 'sta ik steeds als verdediger in het stuk - ik heb steeds de positie van verdediger. Terwijl men normaal gezien zegt, dat is onaangenaam of niet juist, of wat dan ook, weet ik dat ik eigenlijk probeer te begrijpen waarom het zo is. En op dat moment ben ik eigenlijk een verdediger: wanneer ik wil begrijpen hoe het eigenlijk komt dat mensen zich op een bepaalde manier gedragen.'

Werk zoals van Pina Bausch heeft me geholpen om te zien - niet enkel de kunst, maar ook het leven. Bijvoorbeeld dat van een toiletdame.

Het leven van alledag. 'Ik doe mijn werk. Om half zes moet ik opstaan. We krijgen de 'General-Anzeiger' en die haal ik binnen en lees ik, maak het ontbijt klaar en breng het kind naar school.' Claudia is haar beste stuk, 'Ze is een heel lief kind. Ze is niet brutaal, en begrijpt veel voor haar tien jaar. Ook sociaal is ze heel goed, zegt de juffrouw.'Ze was al 42 toen ze Claudia kreeg. Toen ze naar de dokter ging, dacht ze dat ze in de overgang was. 'En toen hij zei dat ik zwanger was, moest ik lachen en dacht 'U maakt een grapje, dokter'- en ik was al vijf maanden zwanger en wist van niets.'

Zoals na de geboorte van haar eerste dochter in de jaren vijftig werkt ze ook na de geboorte van Claudia verder. Op het laatst, voor ze werk vindt als toiletdame, heeft ze nog in de keuken van een dancing gewerkt. 'Daar had ik de kans om sterren te pakken te krijgen -voor handtekeningen. Roberto Blanco, Ireen Sheer, Mary Roos -die waren er allemaal.' Ze werkt in de discotheek vaak tot 's morgens vroeg, en dikwijls ook op haar vrije dagen - tot ze verkouden wordt, zich lange tijd niet goed voelt en naar de dokter gaat. Dat was op een vrijdag. De maandag daarna ligt ze in het hospitaal. 'Volledige operatie. Een maand lang heb ik in het hospitaal gelegen en nog een maand lang moest ik thuisblijven - dat je dan je opzeg krijgt is wel duidelijk.'

Het eenvoudige leven. Maria Rüb spreekt erover, zonder te klagen. Vrouwen zoals zij klagen niet. 'je mag niet ontevreden zijn,' zei mijn moeder ook en droeg zelfbewust de kleren die ze zelf had genaaid. 'Niets is te lastig,' luidde het, en: 'je hebt niet veel nodig om gelukkig te zijn.'Discussies over maatschappelijke dwang, ongelijke kansen en sociale achteruitstelling vonden niet plaats. Die dingen werden als vanzelfsprekend beschouwd en aanvaard. Iets anders leek belangrijk: de kop niet laten hangen, zijn trots bewaren. In een tekst van Tolstoj luidt het: 'Bescherm u tegen uzelf, dan blijft er nog veel over voor anderen.'

Er wordt op de bel van het herentoilet gedrukt. Maria Rüb staat recht en opent de deur. 'Mevrouw Maria, sla me alstublieft niet,' hoor ik een onduidelijke mannenstem zeggen en noteer: 'Nee, ik sla niet. Ik ben een vriendelijk meisje. Maar werp nooit meer dingen in het toilet, en laat hier niets achter. Orde is het halve leven.'Dat was een van de mannen die vaak voor de deur staan, vertelt ze later, gaat weer aan de tafel zitten en vertelt over haar vriendin. 'Ik heb een echte vriendin: Lieschen. Die is nu 60 en al 13 jaar toiletdame in de 'Blue Note'. Met haar kan ik over alles praten. We telefoneren elkaar, zij bezoekt mij hier en ik bezoek haar wanneer ik tijd heb, Lieschen is een heel bijzondere vrouw.'

Herinrich Böll schreef eens over de mogelijke grootsheid van de zogenaamde kleine man. Over die grootsheid vertelt ook een van de boeken die voor mij het dierbaarst en belangrijkst zijn:'Guten Morgen, du Schöne', gesprekken met vrouwen in de DDR, opgtekend door de schrijfster en fotografie Maxie Wander.'Mij interesseert hoe vrouwen hun geschiedenis beleven, hoe ze zich hun geschiedenis voorstellen. Je leert daarbij om op het unieke en onherhaalbare van elk leven te letten, en de eigen tegenslagen in relatie tot ande-ren te zien,' schreef Maxie Wander in het voorwoord van haar boek uit 1978. 'Ik beschouw elk leven als interessant genoeg om aan anderen meegedeeld te worden.'Een van die levens is dat van de 22-jarige serveerster Ruth B., wier geschiedenis met een vraag eindigt: 'Ik vraag me vaak af: Welke maatschappij bouwen wij eigenlijk op? Iedereen heeft immers een droom. Ik droom dat de mensen als mensen met elkaar omgaan, dat er geen egoïsme meer bestaat, geen afgunst en geen wantrouwen. Een gemeenschap van vrienden. Nu ja. Iemand moet er toch zijn die ja wil zeggen. De aantekeningen en brieven van Maxie Wander, die na haar dood gepubliceerd werden, droegen de titel 'Leven zou een goed alternatief zijn.'

Als jong meisje, herinnert Maria Rüb zich, ging ze elke zaterdag dansen. 'Zaterdag was steeds de dag waarop we gingen dansen - dat deed ik hartstochtelijk graag.'Met een vriendin ging ze meestal naar een zaaltje in Langerfeld, een wijk van Wuppertal die grenst aan haar geboortestad Schwelm. 'Daar was geen orkest, enkel een jukebox met platen - en daar was ook Willi. We droegen een jurk uit tafzijde en een tule kleed, driekwartlang en heel breed. Ik had er een in het blauw en mijn vriendin in het rose, en bijpassende sandaaltjes. En op een keer zitten we daar en de cirkel rond ons wordt steedsgroter, en iemand gaat met zijn stoel op mijn kleed zitten en wanneer ik wil opstaan scheur ik er een gat in.' Vandaag gaat ze nog maar zelden dansen. 'Hooguit met carnaval -dat is dan ook op zaterdag.'Ze heeft geen tijd voor meer. 'Onlangs wou ik meedoen met carnaval en lid worden van een vereniging, maar ik kan dat niet combineren met mijn beroep - het werk gaat voor.'Maar Claudia is al een jaar lid van de vereniging en heeft al een uniform. Aan het kostuum van dansmarieke was ze al eerder geraakt, vrij toevallig, 'Ze wou eigenlijk als prinses gaan. En toen we in de stad waren en voor een etalage stonden, zegt ze: jij kijkt overal, alleen niet naar de kroon'- in een hoek had ik namelijk zo een pop van een dansmarieke gezien. En dan heb ik haar zo'n rood kleed gekocht en witte kousen en laarzen moest ze toch hebben, die heb ik dan maar in het wit gekocht. En ze zag er zo knap uit - ik heb meteen een foto laten maken.

Motieven herhalen zich en keren terug. Bijvoorbeeld dat van de kleren, die uiteindelijk steeds weer voor dromen staan, en dat van de foto's die bij speciale gelegenheden gemaakt worden en iets moois moeten bewaren, vasthouden, weergeven. Die wens is mij niet vreemd. Ook ik maak foto's en wil met hen iets bewaren, vasthouden, weergeven. Meestal ontstaan ze na de gesprekken met de mensen en drukken ze vaak uit wat ik met woorden niet kan zeggen, maar wat in de afbeelding te lezen is.

Foto's zijn voor mij steeds weer voorbeelden voor het werk aan de tekst. De foto's van August Sander en Stefan Moses bijvoorbeeld, de opnames van de blinde fotograaf Evgen Bavcar, die zijn foto's maakt uit de herinnering van de wereld die hij als kind nog kon zien, en de Oost-Berlijnse fotografe Helga Paris, die ooit zei: 'Eigenlijk is fotograferen een houding. Technisch is het immers geen probleem om een foto te maken. Het belangrijkste is dat je een houding en een mening hebt.' Hetzelfde geldt, denk ik,voor het schrijven. De houding is belangrijk - die van de auteur en die van de lezer, die de vreemde geschiedenis met zijn eigen geschiedenis kan verbinden. Daarbij wens ik dat de tekst als een foto beschouwd kan worden, en dat de toeschouwer zijn conclusies trekt, 'Wij moeten kunnen verdragen om de waarheid te zien, maar vooral moeten wij haar aan onze medemensen en aan de latere generaties overleveren, of ze nu gunstig of ongunstig is voor ons,' formuleerde August Sander in 1927 naar aanleiding van een tentoonstelling van zijn 'Mensen van de 2oste eeuw' in het Kunstverein in Keulen.

Een vrouw in een violette regenjas komt het stationstoilet binnen, neemt er een bad en maakt zich op, komt als diva naar buiten en droomt voor de lege glazen kiosk boven het toilet van Hollvwood glamour en grote poses, van liefdesdialogen en danshoudingen -scènes uit de kortfilm Dreamtime-Sidney an der Wupper, die de Keulse cineaste Bettina Woerle met de Australische Meryl Lankard en Maria Rüb als toiletdame draaide. Of ik al eens in Australië geweest ben, vraagt ze me. Ja, zeg ik en ik vertel haast verontschuldigend over de uitgestrektheid, de blauwe hemel, de zon, de palmen en de zee. Zij is nog nooit in het buitenland geweest, stelt Maria Rüb terloops vast en verbetert zichzelf. 'Toch, een keer, in Holland op een schip. Daar hebben we taksvrij kunnen inkopen. We vertrokken ‘s morgens en waren 's avonds weer thuis.'

Een geschiedenis bestaat uit veel details, uit brokstukken die ook op zichzelf kunen staan, geîsoleerd, in nieuwe samenhangen. Zoals ik nu de geschiedenis van Maria Rüb na elk stuk heb onderbroken, kunnen individuele passages uit de tekst losgemaakt worden - zoals het verhaal van Maria Rüb over haar koopjesreis naar Holland, die 's avonds alweer voorbij was. Ze duikt ook op in een uit brokstukken samengestelde tekst met de titel 'Lieben Sie Deutschland?'. Geschiedenissen steeds verder inkorten, in één, twee zinnen vertellen, interesseert mij tegenwoordig steeds meer. In het kleine is uiteindelijk het grote te ontdekken, in het detail weerspiegelt het geheel zich. Belangrijk is alleen om nauwkeurig te kijken, de blik te scherpen - niet in het minst voor de kleine dingen aan de rand, de details die men (zoals Georg Stefan Troller onlangs schreef)'niet kan uitvinden, en die ook niet zomaar komen wanneer men zijn eigen draad tot net uitspint.'

'De geur van de grote wijde wereld. 'Maria Rüb steekt een Stuyvesant op, In de 'Freizeit-revue' die voor haar ligt, begint de 'nieuwe roman van een grote liefde: de prins en de ballerina.'Elke morgen kijkt ze de krant in en overloopt voor haar man de werkaanbiedingen. 'Maar daar staat altijd: Jonge man, 25 tot 30'- een jaar meer is al te oud, en hij is al 49. En wanneer ik hem dat dan voorlees, -zegt hij steeds ‘Heb je me niets anders te vertellen." En dat zou ik wel willen - als er eens iets anders in de krant stond.'Maar het is steeds hetzelfde en het leven is treurig en toch maar een strijd. 'Dan hebben de doden het wel beter - die moeten niet meer vechten. Weet u, ik interesseer me daar toch voor en in de kranten staan er vaak artikels over mensen die al dood waren en die men teruggehaald heeft, en die hebben dan altijd zo'n mooie zachte muziek gehoord. Daar denk ik vaak aan en stel me dat voor, met die mooie muziek en - Ach, ik dacht dat Ie sliep,'onderbreekt Maria Rüb en kijkt naar haar dochter, die in een hoek is gaan liggen en in een tijdschrift een prijsvraag heeft ontdekt, 'Hier kan je iets van E.T. winnen, je moet alleen maar schrijven.' jouw brief komt in de loterijtrommel,'legt Maria Rüb uit, 'zoals bij de lottotrekking. En als je geluk hebt, dan kan je iets winnen. Misschien een troostprijs.'

De geschiedenis van Maria Rüb is gedaan en zou weer opnieuw kunnen beginnen - met de geschiedenis van een jurk, een wens, een Kerstavond.

Op een keer had ze voor Kerstmis een lange jurk gewild. 'Dat koop je best zelf,'vond haar man. Maar ze had het dan toch niet gedaan, en toen haar man haar op de ochtend van Kerstmis vroeg wat ze 's avonds wou dragen, had ze zoals de vorige jaren haar lange zwarte rok willen dragen en de -zilveren lurexblouse met de waaiermouwen, 'waarmee ik zo mooi de glazen omverstoot. En wanneer de pakjes uitgedeeld worden, hangt er aan de woonkamerkast een wondermooi lang blauw avondkleed met diep decolleté en lange mouwen - een tijdloos ontwerp. ' Het was alleen wat aan de lange kant en een beetje naakt aan het decolleté. 'Dan moet je een bloem voor boven kopen', zei mijn man - toen ben ik beginnen rondkijken.' Want de opspeldbloemen waren ofwel te duur ofwel in de verkeerde kleur - 'daar hoorde een witte bij.' Uiteindelijk had ze er een gevonden, in een bloemenwinkel, uit zijde, voor een vaas. 'Die was wit en kostte maar 1, 75.' De bloesems had ze voorzichtig afgeplukt en met de draad lichtjes aan het kleed vastgenaaid -'dat zag er meteen helemaal anders uit.' Aantrekken kon ze haar lange blauwe jurk maar zelden. 'Bij huwelijken of voor Kerstavond, als we naar mijn schoonmoeder gaan -daar dragen we allemaal lang. En dan trek ik hem nog aan op carnaval. Dan schminken we ons helemaal en kleven glittersterren op ons gezicht en in ons haar en - dan nemen we foto’s.'

vertaling - Erik Derycke