Omzwervingen en aantekeningen van een bezoeker

Programme note 30 Apr 2003Dutch

item doc

Contextual note
This program text was commissioned by Damaged Goods and written in April 2003 during a studio visit, a few weeks before the première.

Wie nodigde me uit? Ik kan het me niet meer herinneren, mijn geheugen laat me in de steek op dat punt. Ik ben hier simpelweg geland voor een bezoek aan de studio en het werkproces van Visitors Only, enkele weken voor de première. Probebühne 2 van Schauspielhaus im Schiffbau, Zürich. Een grote betonnen doos, een bunker bijna. Technisch goed uitgerust om een theatervoorstelling te maken, maar geen greintje daglicht. Het grootste deel van de dag speelt het werk zich tussen deze vier muren af. Enkele malen per dag gaan de buitendeuren open om frisse lucht binnen te laten. Buiten sneeuwt het.

What can I do to improve my memory? Make A "To Do" List. For example, you may have a number of chores to do around the house but none of them in any particular order. What you can do is get a small pad of paper and write down the things that you have to do. Once you have this list, decide which task to do first, second, third, and so on. This will work if your list doesn't get too long. If the list gets too long, you're going to run into problems. (Traumatic Brain Injury Survival Guide by Dr. Glen Johnson, Clinical Neuropsychologist)

Voor ik me goed en wel een beeld kan vormen van de studio word ik meegetroond naar het atelier waar het decor gebouwd wordt. “Dit is echt Zwitsers design, geen fake. Je kan erin leven. Eigenlijk moesten ze een container aanvoeren en het hele huis daarin installeren, om het vervolgens te verhuren. Dit is niet gemaakt voor een enkele theaterproductie.” De bovenverdieping is net voltooid, er wordt al opgeruimd. Een object trekt mijn aandacht: een kettingzaag. Daarmee is de laatste afwerking gebeurd, de finishing touch. Met een kettingzaag! Wie zou dat niet willen doen? Twee dagen later in de kantine kom ik erachter niet de enige te zijn die de wildste fantasieën koestert over de machine: de kettingzaag wordt er druk besproken.

Terug in de studio zie ik het hele decor, ditmaal in de ‘fake-versie’: een huis met acht kamers verdeeld over twee verdiepingen, opgetrokken uit kaders van houten latten overspannen met baalkatoen, alles op ware grootte. Ik vraag me af of fake in gradaties bestaat: dit mag dan al een fake decor zijn, het échte decor is dat toch niet minder? Wat is meer of minder fake? Een namaak decor van een namaak huis? Namaak die ook toont dat ze vals is? Het eigenlijke decor is weliswaar schaamteloos illusionistisch, maar los van het beeld lijkt de duurzaamheid van het bouwsel daarentegen niet te moeten onderdoen voor een echt huis. Waarom zien we een huis dat toevallig in het theater gebouwd wordt zo graag als fake? En bestaat er wel een origineel van, of construeert zich dat welgeteld in ons hoofd?

Whether you are a homeowner cleaning up a few trees and limbs in the yard, a farmer cutting firewood and keeping the pasture clear, or a firefighter cutting a firebreak for a forest fire, you know how handy a chain saw can be! Chain saws are also great when you are interested in getting up close and personal with gasoline power. If you want to see a basic two-stroke engine in its simplest application, then a chain saw is the best place to start! (How chain saws work, by Marshall Brain, engineer)

Om aan mijn nieuwe omgeving te wennen en documentatie te verzamelen begin ik de hele studioruimte in kaart te brengen, wat verscheidene pagina’s met lijstjes oplevert. Ze zijn schier eindeloos. Aan de wanden hangen foto’s uit familiealbums, uit reclamebladen en kranten, uit kunstboeken. Portretten, modellen, popsterren, performances, tweelingen, poppen, mensen uit alle windstreken. Huiskamertaferelen, interieurs, huisaltaars, graffiti, fotocollecties. Stapels boeken, naslagwerken, artikels en internetdownloads over de werking van hersenen, perceptie en geheugen. Neurologie, cognitieve psychologie, logica, mysthica, psychoanalyse, wijsbegeerte, occultisme, artificial intelligence, religie. Fictie, kunstkritiek en filmscripts. Dozen met videotapes van films, documentaires, interviews, lezingen, opnames van het werkproces. Inventarissen, mogelijke scenario’s, dramaturgische aantekeningen. En onvermijdelijk ook lijstjes. Boodschappen, koffiegebruik.

Ik schrijf het allemaal op. Lijstjes aanleggen is een van mijn favoriete bezigheden, het houdt nooit op. Af te handelen zaken opsommen geeft het gevoel ze onder controle te hebben. Of ze daarmee ook daadwerkelijk gedaan zijn, is een andere zaak, daarvoor leg je gewoon een nieuw lijstje aan. Plannen maken. Lijstjes van te lezen boeken, lijstjes van te schrijven boeken. Ook losse notities met beschrijvingen, gedachten. Benoemen, noteren, opsommen. Dat volstaat, grote ideeën of daden hoeven er niet uit voort te vloeien. Schikken en herschikken, daar gaat het om, door uitwisseling ontstaat gelijkwaardigheid van ideeën. Popcultuur, wetenschap, trash, kunst. Met elke toegang of connectie komt de werkelijkheid op een andere wijze in grip.

The essential business of language is to assert or deny facts. Given the syntax of language, the meaning of a sentence is determined as soon as the meaning of the component words is known. In order that a certain sentence should assert a certain fact there must, however the language may be constructed, be something in common between the structure of the sentence and the structure of the fact. This is perhaps the most fundamental thesis of Mr Wittgenstein's theory. That which has to be in common between the sentence and the fact cannot, he contends, be itself in turn said in language. It can, in his phraseology, only be shown, not said, for whatever we may say will still need to have the same structure. (Bertrand Russell, introduction to Wittgenstein’s Tractatus Logico-Philosophicus, 1922)

THE WHOLE CONCEPT OF EITHER/OR. Right or wrong, physical or mental, true or false, the whole concept of OR will be deleted from the language and replaced by juxtaposition, by AND. This is done to some extent in any pictorial language where two concepts stand literally side by side. These falsifications inherent in the English and other western alphabetical languages give the reactive mind commands their overwhelming force in these languages. Consider the IS of identity. When I say to be me, to be you, to be myself, to be others – whatever I may be called upon to be or to say that I am – I am not the verbal label ‘myself’. The word BE in the English language contains, as a virus contains, its precoded message of damage, the categorial imperative of permanent condition. To be a body, to be an animal. If you see the relation of a pilot to his ship, you see crippling force of the reactive mind command to be a body. Telling the pilot to be the plane, then who will pilot the plane? (William S. Burroughs, The Electronic Revolution, 1970)

Tussen de talrijke foto’s aan de muur van de studio hangt er een hele reeks van de Amerikaanse kunstenaar Gordon Matta-Clark, die met een zaagmachine verlaten huizen te lijf ging en er grote openingen in maakte. Uitsnijdingen, kijkgaten, hele verwijderde volumes, vreemde perspectieven die een huis binnenstebuiten keren. Het huis op de set lijkt nu wel een bundeling citaten, de grote rechthoekige uitsparingen een soort readymade. Een verlaten huis waarin zich geen private ruimte meer laat markeren, een verlaten huis waarvan de verhalen, herinneringen en trauma’s door de gaten naar buiten lekken. Waar het ook staat, het tocht er.

Ramen staan te laag, deuren zijn gehalveerd, de vloer zit vol gaten, het parcours van onze waarneming wordt geaccidenteerd, verwachtingspatronen doorkruist. Is dit eigenlijk nog wel een huis? Bladerend door literatuur over de werking van het brein, kom ik te weten dat het concept ‘huis’ ergens in mijn geheugen moet zijn opgeslagen als een set van gecodeerde neurale verbindingen. Perceptie is ook getraind door een accumulatie van ervaring, waardoor overbodige informatie systematisch vergeten wordt en gewoontes ontstaan die de nood doen afnemen aan een precieze waarneming om tot herkenning te komen. Een radicaal andere schikking van de werkelijkheid, zoals een verknipt huis, vraagt niettemin om creativiteit en neurochemische activiteit om nieuwe verbindingen tot stand te brengen. Ook fascinerend om weten: voor de hersenen hebben herinnering, valse herinnering, hallucinatie en fantasie een gelijkaardige structuur, slechts de context waarin ze verschijnen laat uitmaken of ze echt of vals zijn.

A ghost is the alleged spirit of a dead person. Ghosts are often depicted as haunting places, especially houses where murders have occured. (…) It is not clear why ghosts would confine themselves to quarters, since with all their alleged powers, they could be anywhere or everywhere at any time. If they really wanted to terrorize the neighbourhood, they could take turns haunting different houses.
There are those cases where otherwise normal people hear strange noises or have visions of dead people or of objects moving with no visible means of locomotion. Hearing strange nioses in the night and letting the imagination run wild are quite natural human traits and not very indicative of diabolical or paranormal activity. Likewise for having visions and hallucinations. These are quite natural, even if unusual and infrequent, in people with normal as well as very active imaginations.
Many people report physical changes in haunted places, especially a feeling of a presence accompanied by temperature drop and hearing unaccountable sounds. They are not imagining things. Most hauntings occur in old buildings, which tend to be drafty. Scientists who have investigated haunted places account for both the temperature changes and the sounds by finding sources of the draftsn such as empty spaces behind walls or currents set in motion by low frequency sound waves produced by such mundane objects as an extraction fan.
(Robert Todd Carroll, The Skeptic’s Dictionary, 2002)

Op het ogenblik dat iemand wat rommel opzij schuift vlak voor een doorloop, besef ik dat de studioruimte zelf in sterke mate georganiseerd is. Is hier misschien ergens een huisreglement? In een poging de hiërarchie beter te zien, teken ik een doorsnede van de studio. Het doet weinig terzake, buiten de hoogteverschillen die vastliggen, kan op elk plateau zowat alles verschoven worden. Er slingert best wel wat rond, allemaal sporen van een intensief gebruik. Alle medewerkers hebben zich de ruimte immers toegeëigend en vertrouwd gemaakt. Iedereen kent het protocol. Met elk parcours vinden er niettemin kleine transformaties plaats, schrijven de ruimte en de mensen die zich erin bewegen elkaar. Als er bezoekers komen zijn de transformaties wat groter, de voegen herschikken zich, nieuwe verbindingen komen tot stand. Ik neem plaats aan een tafel waar nog een plek vrij is. De dagen nadien keer ik er steeds terug, reeds uit gewoonte, mijn eigen huiselijkheid in de studio.

Ondanks de zwarte lijn die de grens van het podium suggereert, begin ik eraan te twijfelen of het huis wel zo ‘fake’ is, tegenover de studio als ‘reële’ ruimte. Na al die weken is het huis immers even vertrouwd als de studio zelf, ’s middags wordt er soep gegeten zowel vóór als achter de lijn. Het maakt geen verschil, er wordt daadwerkelijk geleefd in het huis. Tijdens de repetities zelf wordt door de performers ook geregeld informatie opgepikt uit situaties die zich elders in de studio voordoen, en ter plekke geïntegreerd door improvisatie en instant jokes. Omgekeerd steekt het werkproces ongetwijfeld ook de realiteit aan – zijn mijn gedragingen aan deze zijde misschien doordrongen van theatraliteit?

The air is still here, the air between the objects in the room. But the objects themselves are not there. Sometimes I have to think about the various objects in order: the bed rail, the pillow, the wall, the window, etc. And each time the thing of which I am thinking goes away. An empty space is added to the others, and then everything is there all the same. Sometimes, also, everything is empty. The whole sea that the universe is, is emptied too, and I am afraid. (Eugène Minkowski, Le temps vécu, 1933)

I am interested in the objects we leave behind, the marks and signs of our use; like archeological findings, they reveal so much about us. (Zoe Leonard, visual artist)

“Hallo, we hebben elkaar nog niet ontmoet.” In de gang loop ik een van de dansers tegen het lijf. “Het is goed te weten dat je er bent, als een spookje ergens in de hoek van de studio,” zegt ze. Neen, ik beeld het me niet in, zij heeft warme handen, de mijne zijn koud, dat voel ik. Een spook? Ik geraak de kluts kwijt. Wat zou ik mezelf graag eens bekijken terwijl ik door die ruimte dwaal.

De mogelijkheid om zichzelf te observeren vanuit het perspectief van een buitenstaander komt geregeld voor in dromen, dagdromen en herinneringen. Een meer spectaculaire manier om uit het eigen fysieke lichaam te treden is de fameuze OBE of out-of-body-experience. Bij rituelen en andere praktijken die een bovenzinnelijke ervaring nastreven, is er ook vaak sprake van een splitsing, maar dan in een soort ontdubbeld bewustzijn.

In de documentaire Les maîtres fous (1955) was antropoloog en filmmaker Jean Rouch getuige van een Haouka-ceremonie. Tussen de jaren twintig en vijftig van de vorige eeuw was er een populaire West-Afrikaanse sekte die voornamelijk bestond uit mijnwerkers, bouwvakkers en andere stadsarbeiders met een rurale achtergrond. Voor het ritueel kwamen ze samen in een afgelegen boerderij, om in een trance-toestand bezeten te worden door geesten geassocieerd met hun koloniale verleden, zoals de gouverneur-generaal, de ingenieur of de doktersvrouw. De rolverdeling werd vooraf opgemaakt, er waren getuigen. Schuimbekkend en met rollende ogen aten ze ook geofferd hondevlees en schroeiden hun lichamen, als bewijs van bezetenheid. Een gewijzigde bewustzijnstoestand, een heftige en lucide mengeling van realiteit, traumatische realiteit, paranormaliteit en theatraliteit.

At seven-thirty he gave us the mushrooms in crystalline form washed down with water and, at eight, began turning out the lights one by one, while we settled down in easy chairs. Soon no sound was heard except the swish-swish of cars passing in an endless stream along the Drive between us and the river: a noise not unlike the sound of waves on the beach. (…)
Since even the half-light had become uncomfortably strong for my eyes, I kept them closed. I knew that the road to Paradise often begins under the sea, or from a lake-bottom; so the greenish water now lapping around me came as no surprise. I entered a marble grotto, passing a pile of massive sunken statuary, and found myself in a high-roofed tunnel lit by brilliantly coloured lamps. The sea lay behind.
This was perfect schizofrenia. My corporeal self reclined in a chair, fully conscious, exchanging occasional confidences with friends: but another ‘I’ had entered the tunnel – perhaps the same tunnel through which, four thousand years before, the epic hero Gilgamesh made his approach to the Babylonian Paradise? (…)
I reached for a notebook and wrote: ‘9 p.m. Visions of…’ but got no further: things were happening too fast. Besides, the pen felt strange in my hand, and its scratch on paper sounded offensively loud.
(Robert Graves, The Poet’s Paradise, 1961)

’s Middags in de kantine vraagt iemand van het team me wat ik aan het eten ben. Konijnenragout. “Konijn?,” reageert ze verbaasd, “het Witte Konijn uit Alice in Wonderland, het gaat bij jou naar binnen.” Wat een verwrongen gedachte. Zou ze het misschien willen volgen, doorheen al die vreemde gangen en kamertjes in mijn lichaam? Laat staan al die vreemde gangen en kamertjes in mijn hoofd? Wie weet wemelt het daar al van de bezoekers? Ach mens, laat me rustig verder eten.

In another moment down went Alice after it, never considering how in the world she was to get out again. The rabbit-hole went straight on like a tunnel for some way, and then dipped suddenly down, so suddenly that Alice had not a moment to think about stopping herself before she found herself falling down what seemed to be a very deep well. Either the well was very deep, or she fell very slowly, for she had plenty of time as she went down to look about her, and to wonder what was going to happen next. First she tried to look down and make out what she was coming to, but it was too dark to see anything: then she looked at the sides of the well, and noticed that they were filled with cupboards and book-shelves: here and there she saw maps and pictures hung upon pegs. (Lewis Carroll, Alice’s Adventures in Wonderland, 1865)