Wie is er bang van theater?

Financieel-Economische Tijd 3 Feb 2001Dutch

item doc

Onlangs ging in theaterhuis Mousonturm in Frankfurt ‘(Re)SORT’ in première, de nieuwe voorstelling van Tom Plischke en zijn gezelschap B.D.C.. Plischke studeerde in 1998 met de eerste lichting af aan PARTS, en maakt intussen internationaal naam als een van de voorgangers van een nieuwe generatie conceptuele theatermakers. Want ‘conceptueel’ is het minste wat je kan toedichten aan ‘(Re)SORT’: het stuk laat een interesse in bewegingsmateriaal en beelden achter zich om een achterliggende dynamiek naar voren te schuiven die spreekt over het theater als dusdanig. Met een excessieve hoeveelheid ideeën construeren Plischke en B.D.C. een onnoemelijk complexe dramaturgie die weliswaar intuïtief helder is maar de toeschouwer in de grootste verwarring achterlaat. ‘The sublime is now’ licht op aan twee zijden van de speelruimte.

Een rode draad doorheen ‘(Re)SORT’ is de tekst ‘Publikumsbeschimpfung’ van Peter Handke, een provocatie die een verrassende overeenkomst toont met een actuele interesse van choreografen en theatermakers: de toeschouwer is de inzet. Dat is paradoxaal voor een voorstelling die Barnett Newmans ‘The sublime is now’ als motto draagt: Plischke lijkt precies de fictie dat dans of theater met zichzelf samenvalt te willen ontkrachten. Naast het creëren van een rol voor de toeschouwer speelt hij in zijn hele oeuvre met de historiciteit en de context van wat zich op scène afspeelt. ‘(Re)SORT’ gaat daar ongetwijfeld het verst in.

Aan verwijzingen naar het verleden ontbreekt het ‘(Re)SORT’ niet, naast Handke en Newman gebruikt Plischke ook Trisha Browns ‘accumulation’ om het stuk op te bouwen. Terwijl het publiek vrij kan rondlopen in een grote witte ruimte, neemt Hendrik Laevens op een klein verhoog plaats voor een accumulatie. Hij zet zich roze konijnenoren op, laat beide handen hevig trillen en steekt dan nerveus en snedig een monoloog af waarin hij de goorste dingen zegt over konijnen. Als de scène voorbij is, vraagt hij of hij misschien ook licht, muziek, video en dans erbij kan krijgen, waarna hij opnieuw begint. Later blijkt de tekst een fragment uit de film ‘Gummo’ van Harmony Korine, waarin kinderen cowboy spelen. Meer dan materiaal voegt Plischke verschillende kaders toe in zijn accumulatie: een fragment uit een film wordt toegeëigend en krijgt een nieuwe context in het theater, dat in laagjes wordt aangebracht.

Een stap verder is het publiek expliciet bij het gebeuren te betrekken, als een laatste laag: iedereen wordt opgedragen mee te werken, anders zal de performance niet slagen, zo luidt het. In een sleutelscène worden alle toeschouwers in een grote cirkel geplaatst om vervolgens twee stappen links en rechts te zetten op een aangegeven ritme. Terwijl de kijkers opgaan in hun enthousiaste wals op muziek van Shostakovich, lopen de dansers van B.D.C. rond als konijnen en cowboys, en springt Alice Chauchat als een trekpop in het rond. Ook nadien worden de toeschouwers persoonlijk aangesproken om kleine opdrachten uit te voeren, zoals het voorlezen van een tekstje, anderen uit het publiek volgen of observeren. Voor je het goed en wel beseft speel je zelf de ene rol na de andere, erbuiten staan lijkt onmogelijk.

Die macht van een omvattende theatraliteit wordt ook in enkele handelingen tussendoor gecultiveerd, met een knipoog naar Newmans schilderij ‘Who’s afraid of red, yellow and blue?’. Alsof het een belangrijk ritueel betreft, giet Martin Nachbar met veel sérieux rood vocht op een overheadprojector, waarna een stuk van de wand rood kleurt. Zes dansers staan er op een rij naar te kijken, de rechterhand op het hart gedrukt. Het rode vocht wordt vervangen door de letters ‘RED’, waarna de hele ruimte rood (en later ook blauw en geel) kleurt door een sterke lamp. Als vanzelfsprekend liggen beeld, woord en de hele ‘werkelijkheid’ van het rood hier in elkaars verlengde, het besef van de overgang van context vervaagt, is plots niet meer te traceren.

Er wringt iets, want van eenheid is geen sprake: ‘(Re)SORT’ heeft zich immers in een breed kader van contextrelaties ingeschreven, historisch en disciplinair. Misschien is het de kijker die in de duizeling geen afstand meer weet te nemen, zelfs samenvalt met de voorstelling, zijn eigen theatraliteit voltrekt? Het is een besef dat maar niet wil doordringen tijdens de voorstelling. Achter me vang ik nog een pittig gesprekje op: ‘The sublime is now. What does ‘sublime’ mean, I don’t know the German word,’ waarop als antwoord volgt: ‘Well, that’s like peace, or harmony.’ En ze walsten rustig verder.

Na de pauze kan iedereen op stoelen plaatsnemen waarna Mårten Spångberg als een predikant het publiek afscheid toewenst. Tegelijk zegt hij alsnog een poging te willen ondernemen om het publiek belachelijk te maken, waarop de dansers achter hem met een uitgestreken gezicht beginnen te kakelen als kippen, maar dan strak in de maat: ‘pokpokpok, pok, pok’. Even later schalt Screaming Jay Hawkins door de boxen: ‘I put a spell on you’. Tegen beter weten in begint het publiek te applaudisseren, enthousiast om de slinkse manier waarop het voordien werd toegeëigend.

Bij het buitenlopen lees ik op de grond ‘The sublime was here’. Het is maar één van de talrijke details die me voorheen ontgaan waren, simpelweg omdat er veel te veel gebeurt op uiteenlopende plaatsen in de ruimte. Ook door de intense deelname aan het stuk zit je er veel te dicht op, elk overzicht ontsnapt, en die implosie van afstand resulteert in een subliem gevoel. Vreemd, want alle verwijzigingen die de betekenis van het stuk opentrokken bleken tegelijk de kijker in te kapselen, om hem te doen verdwalen in zijn lezing van wat hij zelf zoal uitstak in diezelfde voorstelling. Wat blijft hangen van ‘(Re)SORT’ is een wrang gevoel, omdat je begint te beseffen erin geluisd te zijn, misschien wel belachelijk gemaakt door het theater als dusdanig.