De taal is sterker dan de dood

Over "Pas - maar al rot" van Marijs Boulogne

DWB Jun 2007Dutch
DWB, 2007: 3, pp. 457-460. Themanummer 'Vechtende spiegels'

item doc

Contextual note
Dit essay leidt een theatertekst van Marijs Boulogne in die in hetzelfde nummer van DWB verscheen. De tekst is hier online beschikbaar.

Elke theatertekst is slechts een ontwerp, een voorstel, waaruit een voorstelling kan groeien.

De hier afgedrukte tekst van Marijs Boulogne, Pas – maar al rot, is een theatertekst van een bijzondere soort, omdat hij een bestanddeel is van een voorstelling van een bijzondere soort. Wie bij Pas – maar al rot in de zaal zit, maakt iets mee wat hij/zij met niets anders kan vergelijken, iets wat volstrekt ‘uniek’ is. Het zou een wetenschappelijke demonstratie kunnen zijn. Of een installatie in beweging. Of de angstaanjagende en toch naïeve nabootsing van een lijkschouwing, een vorm van anatomisch theater. Of een macaber kinderspel. Of een ritueel dat ons tegelijkertijd vertrouwd en unheimlich voorkomt. Of ‘iets’, een intense individuele ervaring die we (her)kennen en evenzeer niet willen kennen, maar die te maken heeft met het-geheim-van-het-leven-en-van-de-dood. Eigenlijk weet je niet goed wat er tijdens die voorstelling met je gebeurt…

In Pas – maar al rot verschijnt theatermaakster Marijs Boulogne op de scène met in haar armen een baby, een kind dat zij letterlijk ‘gemaakt’ heeft. In de tijdspanne van tien, bijna elf maanden, heeft zij een pop geborduurd en gehaakt, die er zowel aan de buitenkant als aan de binnenkant uitziet als een kleine mens. Binnenin werd het skelet minutieus nagebootst uit zoutdeeg; alle organen zijn aanwezig, geborduurd in de juiste kleur, met hun kleine onregelmatigheden of verwondingen. De bloedvaten, het spierweefsel, de zenuwbanen: alles zit exact op zijn plaats en heeft zijn eigen, unieke geschiedenis. Aan de buitenkant vertelt de huid met zijn diverse kleurschakeringen de rest van het verhaal. Het kindje is dood. Misschien heeft het even geleefd, misschien is het doodgeboren. Marijs Boulogne stelt het meisje Pas voor; zichzelf benoemt ze als Moedere Hein. Is zij de moeder van het dode meisje? Of een kind dat zijn pop toont? Of de forensische experte met haar onderzoeksobject? Naast haar aan de autopsietafel verschijnt de ‘beeldzuster’, videaste Julia Clever, die met de camera in de hand de uitwendige beschrijving van het kind visueel documenteert en die via een endoscoop ook zijn inwendige realiteit in beelden omzet. Al deze beelden worden ten behoeve van de toeschouwers op een groot scherm geprojecteerd.

De voorstelling begint met een uitvoerige uitwendige beschrijving van het dode kind. Marijs Boulogne spreekt de tekst van Moedere Hein, maar ook die van Pas: zoals een kind dialogeert zij met haar pop, of zoals een moeder praat zij met haar baby: maar deze baby is dood. Daarna snijdt zij Pas voorzichtig open en worden de diverse organen in kaart gebracht. Via de endoscoop dringen we vervolgens ook in de longen, de darmen, de geslachtsorganen binnen. Nadat het lichaampje opnieuw is dichtgenaaid volgt een endoscopisch onderzoek van de hersenen. Maar de dood betekent geen stilstand; ook het sterven, het vergaan is een proces. Het lichaampje wordt stilaan overwoekerd. Moedere Hein dekt het namelijk liefdevol, zorgzaam toe met schimmels en gewassen. Er verschijnen rupsjes, slakken en ten slotte ook vogels die zich te goed doen aan het kadavertje dat aan de aarde is toevertrouwd. Ook zij spreken via de stem van Moedere Hein. Op de laatste beelden die op het scherm verschijnen zien we hoe het skeletje uit elkaar valt, hoe de beenderen beginnen te dansen en hoe de rupsjes in wondermooie vlinders veranderen en wegvliegen.

Marijs Boulogne (1978) studeerde aan het RITS te Brussel. Haar afstudeerproject Endless Medication dat ze samen met Manah Depauw realiseerde, werd in 2003 getoond op het KunstenFESTIVALdesARTS en datzelfde jaar ook geselecteerd voor Het Theaterfestival. Endless Medication vertelt het verhaal van Rosa, die door de Jezus-Christusmachine (een knipoog naar Heiner Müllers Hamletmachine?) zwanger gemaakt wordt en weldra vanuit haar darmkanaal Gods kleinzoon zal baren. Zoals vaak bij een ‘eerste werk’ of jeugdwerk bevatte Endless Medication in embryonale maar geconcentreerde vorm reeds de belangrijkste thema’s, beelden en stijlen die we terugvinden in de latere projecten die Marijs Boulogne alleen schreef. Haar universum is een radicaal vrouwelijke wereld waarin lichamelijkheid en seksualiteit, obsceniteit en scatologie, kinderlijkheid en perversiteit een hoofdrol spelen. Reeds in Endless Medication wordt er gefocust op de binnenkant van het vrouwenlichaam: niet zozeer de borsten of de buik, maar de kut, de darmen, de stront, de menstruatie en alle mogelijke andere lichaamssappen interesseren haar.
       Die interesse voor de binnenkant van het lichaam duikt wel meer op in het actuele theater. Het is alsof die interesse een compensatie, een surrogaat inhoudt voor de devaluatie van de innerlijkheid. In de op snelheid gebaseerde wereld waarin wij leven is geen tijd (en dus geen plaats) meer voor innerlijkheid. Het opbouwen en/of ontdekken van een innerlijke wereld vraagt tijd; om te kunnen reflecteren moet je even gaan zitten, afstand nemen; het opstapelen van herinneringen, van ervaringen is een werk van jaren. In de huidige wereld lijkt het ontwikkelen van een integrale persoonlijkheid, van een identiteit niet meer nodig (zeg: niet meer nuttig). Om in deze wereld te kunnen functioneren blijkt er geen enkele verplichting meer te bestaan om over ‘ervaring’ te beschikken. Ervaring behelst immers het langdurige opstapelen in het geheugen van gebeurtenissen, gedachten, inzichten… We hoeven ook niet meer in een situatie te zitten om haar te begrijpen: via de diverse media ontvangen wij wel een samenvattende beschrijving van datgene wat we moeten weten. Wij evolueren stilaan naar wat Peter Sloterdijk ‘de theoretische mens’ heeft genoemd. Kennis van de oppervlakte, van de buitenkant der dingen volstaat om in dit leven overeind te blijven.
       Precies in het licht van deze realiteit wordt Pas – maar al rot een project van een bijzondere soort: Marijs Boulogne stelt aan haar toeschouwers namelijk een dubbele beweging voor. Enerzijds worden wij hier wél onderworpen aan een intense ervaring: we maken samen met haar de reis naar de ‘onderwereld’, naar de binnenkant van het lichaampje van het dode kind met al zijn wonderlijke mysteries. Anderzijds wordt ons een ‘taal’ bijgebracht om daarover te kunnen spreken. Ook het leren van een taal is een traag proces dat niet is aangepast aan deze tijd. De taal van Marijs Boulogne is als het ware een ‘eerste taal’, een taal van ‘de eerste keer’, een taal waar de verwondering van het kind in doorklinkt en de tederheid van de moeder, een vrouwelijke taal, de taal van iemand die dicht bij het mysterie van het leven tracht te komen en die de dood op een organische wijze als een deel van dat leven beschouwt. Ook al komen in de gebruikte woordenschat een aantal medische termen voor (tijdens de lange voorbereidende fase bestudeerde Marijs Boulogne grondig de wetenschappelijke aanpak van de autopsie), toch maakt zij absoluut geen gebruik van een technisch, geobjectiveerd idioom, maar van een kinderlijk-poëtische taal die ons mee de ervaring doet beleven van het aarzelende, voor de eerste keer benoemen der dingen. Het huidige taboe van de ervaring wordt via die dubbele beweging twee keer doorbroken: in de handelingen en in de woorden. Waarschijnlijk is het dat wat Pas - maar al rot tot zo’n bijzondere belevenis maakt: wij worden twee keer geraakt. En heel diep.

Marijs Boulogne: ‘De taal is oppermachtig, sterker dan de dood. In de manier waarop je over het gebeurde spreekt, kan je alles veranderen.’ Via haar onaffe, kinderlijke taal – die soms aan die van Jan Decorte doet denken – verandert zij de dood in het leven. Marijs Boulogne: ‘Ik wil vooral wijzen op de schoonheid van dat proces. In het dode kind wil ik het wonder van het leven laten zien.’ In de loop van het langdurige werkproces heeft zij eerst het kind gemaakt en pas daarna naar de taal gezocht om over dat maken en het falen daarvan te spreken.

Met het meisje Pas heeft Marijs Boulogne haar Golem gecreëerd, haar Frankenstein, haar robot, maar in tegenstelling tot al die voorgangers blijkt haar creatie van de kopie van een mens niet levensvatbaar te zijn. Haar schepping faalt meteen. Het meisje gaat dood. De moeder mislukt in haar opzet. Als Moedere Hein zet zij echter het werk voort van de onafgebroken metamorfose in die cirkelbeweging van leven naar dood en opnieuw naar leven enzovoort. Dat Marijs Boulogne in dit tijdperk van de ongebreidelde ontwikkeling van de technologie, van het succes, van het streven naar perfectie en van het God worden van de wetenschapper het creëren zo duidelijk verbindt met het falen, als kern van het menselijke bedrijf, maakt haar Pas – maar al rot  tot een intrigerende en hoopvolle daad.