Mooi en monsterlijk

Financieel-Economische Tijd 26 Apr 2000Dutch

item doc

Zoals de titel doet vermoeden beweegt choreografe en zangeres Francesca Lattuada zich voort als een dame in de solo ‘La donna è mobile’, te gast op het KunstenFestivaldesArts. Ze danst doorheen een veld van traditionele gezangen, rituelen en objecten, als steeds op zoek naar het begin der dingen. Vanuit haar fascinatie voor mythologie, voor primitieve rituelen en etnische gebruiken graaft ze in het geheugen, om uiteindelijk de verbeelding te wekken.

Het werk van de Milanese Francesca Lattuada, die sedert jaar en dag in Parijs woont, ademt steeds een intuïtieve aanpak, maar getuigt ook van een enorme eruditie, van het rijke verleden van de kunstenares. Qua discipline is het al moeilijk in een vakje te plaatsen: Lattuada genoot opleidingen hedendaagse dans en plastische kunsten, houdt zich bezig met opera en zang, ontwierp theaterkostuums. Opmerkelijk is de ruime antropologische interesse die ze overhield aan talrijke reizen. In haar stukken duiken referenties op aan Afrikaanse rituelen, Aziatische religies en esthetiek, Oceanische kunst. Zo ook in ‘La donna e mobile’, al staat het uitgangspunt van de voorstelling dicht bij een recent onderzoek naar traditionele muziek in Roemenië dat ze voerde tezamen met componist Jean-Marc Zelwer.

‘‘La donna e mobile’ is een parcours, zoals de zoektocht in een labyrint,’ vertelt Lattuada. ‘Het bestaat uit tien gezangen, intuïtief gekozen. Als rode draad maakte Zelwer een muzikale dramaturgie, die de traditionele gezangen aanvult met nieuwe muziek. Zo onderzoeken we een wrijving tussen de traditie en een arrangement dat deze vertaalt naar vandaag. Er zijn Mongoolse gezangen, Roemeense, Macedonische en zo meer. Uiteraard zijn er Italiaanse gezangen, maar hun taal is zelfs voor Italianen vreemd, omdat de Italiaanse cultuur bestaat uit talrijke invloeden, ze is erg heterocliet. In dat veld is er een afwikkeling van energie, een doorkruisen van verschillende toestanden. Die worden door mij verenigd, omdat ik alleen op scène sta, weliswaar omgeven door objecten die me doorheen het parcours leiden.’

Het onderzoek leidt overal en nergens, ‘La donna è mobile’ is een zwerftocht, door ruimte en tijd. Lattuada spreekt over een wereld van beginselen, ‘alsof die enkele vrouw haar geheugen kwijt is en zich de wereld weer begint te herinneren terwijl ze zingt, waarbij een vervlogen tijd terugkeert. Mythologie fascineert me reeds geruime tijd, verhalen die over het begin der dingen gaan. Wat was er in den beginne? De dame beweegt zich dan ook niet enkel in een menselijke wereld, ze bevindt zich dicht bij dieren, planten en mineralen. In een wereld zonder hiërarchie, zoals in sprookjes en verhalen. Alles is deel van eenzelfde geheel. We bestaan allemaal uit dezelfde substantie, zoals het shintoïsme zegt. Er gebeuren heel verschillende dingen, ik dans bijvoorbeeld met een waaier, terwijl elders een plant beweegt, dan weer komt er een Oceanisch masker bij kijken. Er is geen centraal gegeven. Daarom hou ik ook niet van het woord solo. Ik bevind me immers middenin een wereld die beweegt, dat geeft me niet het gevoel dat ik er alleen sta. Ik ben eerder een marionet.’

Piercing

In haar zoektocht naar een oorsprong komt Lattuada ook terecht bij de oudste theatervormen: ‘Het Griekse woord tragedie betekent bokkengezang. Dat is interessant omdat een dier normaal niet zingt. Het is een huwelijk tussen het dierlijke en de zang als een structurele vorm, iets menselijks.’ Steeds twee dingen zijn, niet kunnen kiezen tussen het ene en het andere, dat is wat Lattuada het ‘tragische gevoel’ noemt: ‘Om het even wat men kiest, kiezen is een foute keuze maken.’ Ook op het vlak van disciplines is haar voorstelling een wereld zonder hiërarchie: Lattuada zingt en danst tegelijkertijd. ‘Het samengaan van zingen en dansen is in de Italiaanse traditie een heel gewone zaak, het hart stond centraal en leverde een gezamenlijk ritme. Vandaag zijn de zaken gescheiden, de danser danst, de zanger zingt, de acteur spreekt. Men weet niet meer hoe die dingen kunnen samengaan.’ Ook in andere culturen treft Lattuada de band tussen zang en dans aan: ‘In India maakte ik kennis met danseressen die oude rituelen opvoeren in de tempel, en daarbij is tegelijk zingen en dansen gebruikelijk. Dit gebeurde op een heel organische manier, drijvend op een rustig ademritme. Jammer genoeg krijgen danseressen thans door specialisatie meer snelheid, techniek en virtuositeit en komen ze los te staan van de zangeressen.’

‘Het is misschien belangrijk dat in de wereld van vandaag kunstenaars iets terugvinden dat verenigd is, dat dingen kan samenbrengen tot een geheel, maar zich niet gesloten opstelt. Ik heb het gevoel dat er nood is aan het herverdelen van opgebouwde kennis, wars van een verdere specialisatie. Specialisatie is weliswaar interessant, maar het is in zekere zin ook de dood, het drijft dingen uit elkaar.’ Toch is het eerder een liefde voor de traditie dan een kritiek op de moderniteit die Lattuada drijft. Haar aanpak lijkt erg dicht te staan bij een premoderne levenswijze, toen specialisatie nog geen deel uitmaakte van de cultuur. Integendeel zelfs: jacht of visvangst gingen samen met het zingen van liederen, als een ritueel groepsgebeuren. Het bakken van brood ging gepaard met een gebed, opdat het goed zou lukken. Niet in het minst een religieuze inbedding van het dagdagelijkse leven stond specialisatie in de weg.

Door de secularisatie behoren processies en andere religieuze gebruiken bij ons wellicht definitief tot het verleden. Voor Lattuada zijn rituelen daarmee nog niet verdwenen: ‘Rituelen zijn ook vandaag nog steeds aanwezig, in een getransformeerde versie. Ze verplaatsen en vervormen zich omdat de mens ze nodig heeft. Neem bijvoorbeeld het fenomeen piercing, dat draagt de menselijke nood in zich tegelijk mooi én monsterlijk te zijn, steeds weer. Het is een soort behoefte om fysieke pijn te trotseren.’ Als Lattuada’s werk invloeden bevat van het surrealisme of art brut, dan is het precies om de banden met primitieve en etnische kunsten, hun rituele drijfveren die doordrongen zijn van geweld en lelijkheid, maar gesublimeerd in schoonheid.

Geologie

Al zingend begeeft de dame zich doorheen de tijd, in haar stem resoneren het lichaam, verre oorden en het collectieve geheugen. De stem maakt ontvankelijk, talrijke objecten wakkeren de herinnering aan. ‘Ook op het niveau van de dans duiken er plots talrijke invloeden op die ik reeds jaren in mij heb,’ vertelt Lattuada. ‘Het is vertrekken van een onnoemelijk eenvoudig, klein gegeven en toevlucht zoeken tot een oneindig aantal variaties van smaken. Eigenlijk is het een Chinese esthetiek: bij het wegnemen van de smaak, op het ogenblik dat er geen meer is, wordt men gewaar dat er nog talrijke smaken zijn. Zo is de voorwaardelijke wijs voor mij belangrijk. Als je bijvoorbeeld honingbijen ziet rondvliegen, zou je zeggen dat het dans is. Als je vogels hoort fluiten zou je zeggen zang. Zie je een wolk met een vreemde vorm, dan spreek je over een draak. Voor mij is het allemaal om het even: zou dit of zou dat. Maar niet: het is dit of dat. Daarin schuilt misschien wel de dans: het gaat om bewegingen die uiteraard ergens toe dienen, maar niet vanuit een nutsoogpunt. Ze zijn er om naar te kijken, en wellicht ontsnappen ze ook aan een rake beschrijving of een stabiele betekenis.’

Ook elk onderzoek naar het verleden heeft te kampen met een gebrek aan eenduidigheid. Ruïnes bevatten niet meer dan sporen, maar houden wel het geheugen actief. ‘Een ruïne is iets, aangetast door de tijd, door plundering, door vernieling, maar in de grond heeft het ook iets menselijks,’ zegt Lattuada. ‘Dat is aandoenlijk, zoals we ons van mooie ouderlingen of bejaarde mensen proberen voor te stellen hoe ze er in hun jeugd uitzagen. Het beeld is weliswaar uitgewist, er is een onoverbrugbare kloof, maar er zijn nog sporen van het verleden, zodat we ons nog iets bij hun kindertijd kunnen voorstellen. Daarom vind ik dat theater dicht staat bij geologie, want ook dat is niets anders dan imaginair werk, er zal nooit een nauwkeurige benadering van het verleden zijn.’

Een tocht doorheen het geheugen is dus zoveel als een tocht naar de verbeelding. Lattuada thematiseert in het gebruik van attributen eenzelfde veelheid aan betekenissen, waarbij geen enkele een centrale rol opeist: ‘Mijn vorming in plastische kunsten is belangrijk omdat mijn objecten op scène nooit werkelijk voorwerpen zijn: als je denkt dat dit enkel een glas is, dan zijn we uitgepraat. In het theater zegt het nog andere zaken. Er is in het stuk heel wat gewerkt met momenten van immobiliteit. Die zijn geïnspireerd op stillevens en portretten uit de schilderkunst, waarbij men telkens een geheel ziet, en nadien talrijke details ontdekt. Op het einde van de voorstelling draag ik bijvoorbeeld een lange neus van bijna twee meter. Sommigen denken aan een vogelbek of een stalactiet, maak er voor mijn part een fallus van. Het roept ook associaties als nieuwsgierigheid op, of de leugen in het verhaal van Pinokkio.’

De taal van verhalen levert een belangrijke leessleutel tot de voorstelling voor Lattuada: ‘In vertellingen is elk ding bedrieglijk, niets is wat het lijkt, transformeert zich, toont zich op meerdere manieren. Het is metaforisch taalgebruik, waarbij elke kijker zijn eigen partituur samenstelt. Wat ik deel met de kijker is de eenzaamheid, ieder bewandelt zijn eigen weg. ‘La donna è mobile’ heeft geen verhaal, centraal idee of lineair verloop, het gaat meer om energie en intensiteit op scène. In werkelijkheid begrijpt men ook niet alles, de realiteit is complex en weinig transparant. We begrijpen niet hoe de wereld gemaakt is, we kunnen ons slechts vragen stellen. Eenzelfde idee moeten we in het theater waarderen. Waarom zouden we van theater meer begrijpen?’