Focus Dito'Dito (Nl.)

Kaaitheater bulletin Nov 2004Dutch

item doc

"Er zijn wellicht net zoveel verschillende manieren om te zeggen wat een stad is als er steden zijn. Daarom is een eenvoudige definitie aantrekkelijk. De eenvoudigste is dat een stad een menselijke nederzetting is waar vreemden elkaar kunnen ontmoeten."

(Richard Sennett, The Fall of Public Man)

 

In Duiven en Schoenen (1987), een van de eerste teksten die Willy Thomas voor theatergroep Dito’Dito schreef, ontvlucht het hoofdpersonage Wolf de stad en zoekt zijn toevlucht in het bos. Hij spreekt de bomen toe: ‘Gegroet, uitverkoren gezelschap. Aan jullie kan ik het wel zeggen: ik ben de mensen en hun steden zat.’ Afwisselend spelen de taferelen van Duiven en Schoenen zich in het bos en in de stad af en altijd gaat het in deze taferelen om ontmoetingen tussen bizarre, elkaar al dan niet vreemde mensen. Maar ten slotte komen ook de bomen in de stad terecht. Sindsdien heeft in het werk van theatergroep Dito’Dito de stad het inderdaad absoluut gewonnen van het bos: de stad – en meer bepaald Brussel – is niet alleen de biotoop waarin zij werken, maar ook het alles bepalende onderwerp van hun praktijk. De stad definiëren zij – zoals Richard Sennett – in haar meest essentiële en simpele identiteit als ‘a human settlement in which strangers are likely to meet’.
In den beginne waren zij met z’n drieën: in 1984 stichtten Willy Thomas, Mieke Verdin en Guy Dermul hun eigen kleine structuur die zij de zichzelf spiegelende of zichzelf verdubbelende naam gaven van Dito’Dito. Willy Thomas: ‘Waar het ons om ging bij de keuze te werken in een eigen structuur als Dito’Dito, is dat zoeken naar individuele vrijheid, vrij van elk systeem, van elke traditie of wat dan ook; dat is de voornaamste basis voor het werk dat je doet.’ Thomas, Verdin, Dermul, drie theatermakers die wat hun voorgeschiedenis betreft alvast één ding met elkaar gemeen hebben: zij hadden alledrie met Jan Decorte gewerkt en/of zelfs les van hem gehad. Cymbeline, Torquato Tasso, Hamletmachine, King Lear, Scènes/Sprookjes, enz: telkens vind je één of meer van hun drie namen terug in de rolverdeling van deze producties van Jan Decorte.
De praktijk van Dito’Dito schrijft zich in in een theaterfilosofie waarvan Decorte én Jan Joris Lamers in de jaren tachtig de protagonisten waren en die zich kenmerkt door een absoluut vertrouwen in de geëmancipeerde toneelspeler: de speler die zelf de volledige verantwoordelijkheid op zich neemt voor wat hij samen met anderen op een scène vertelt; de acteur die daarom geen regisseur nodig heeft en meer en meer zijn eigen stukken gaat maken, zijn eigen teksten gaat schrijven; de speler ook die zich bewust is van zijn subversieve kracht, van de stem die hij heeft of kan hebben in het artistiek-politieke debat in een maatschappij; de acteur-verteller die zich rechtstreeks tot zijn publiek richt en daarmee het democratische basisgegeven van de communicatie in ere herstelt. Vanuit deze filosofie verbindt Dito’Dito in zijn werk een grote ernst en diepgang in zijn engagement (maatschappelijk én theatraal) met een intense lichtheid: zij hanteren hun engagement met levensvreugde en vaak met veel humor. De lach, het komische als relativering en daardoor als tegenkracht. Pirandello: ‘Le comique précisément est une constatation du contraire.

 

'Toen ik het politieke geweld van binnenuit ontdekte, kon ik niet langer in politieke termen schrijven, enkel in affectieve, en terzelfdertijd ergerde ik me verschrikkelijk aan dit voldongen feit.'

(Bernard-Marie Koltès in gesprek met Hervé Guibert, Le Monde, februari 1983.)

 

Terugkijkend op het twintigjarige bestaan van Dito’Dito kunnen we hun werk in twee gelijke delen opdelen (Dito en Dito?): een eerste decennium van 1984 tot 1994 en een tweede van 1994 tot 2004. In die eerste periode werkte Dito’Dito zonder geld – met wel af en toe een projectsubsidie – aan voorstellingen waarbij eigen teksten van Willy Thomas en Guy Dermul of bestaand (meestal niet-theatraal) materiaal van Gombrowicz, Mishima, Majakovski, Burroughs, Yourcenar, enz. het uitgangspunt vormden. In hun projecten zochten zij de samenwerking op met andere structuren zoals Stan en Maatschappij Discordia, al dan niet binnen het kader van de Vlaams-Nederlandse repertoirevereniging De Vere.
De verkiezingen van 1991 – met de beslissende doorbraak van het Vlaams Blok – brachten ook in het gemoed en het geweten van Dito’Dito een storm teweeg: voor de vragen die zij reeds hadden omtrent de maatschappelijke taak van het theater zochten zij steeds meer naar concrete antwoorden; één van die antwoorden vonden zij in het opzetten – samen met de Beursschouwburg – van creatieve ateliers voor allochtone jongeren. Als theatermakers verlangden zij naar een grotere impact op de maatschappelijke werkelijkheid. Het besef dat Brussel niet alleen een multiculturele, maar ook al zeer lang een meertalige stad is én het besef dat de oudste aanwezige gemeenschappen in die stad – de Franstalige en de Nederlandstalige – cultureel nauwelijks banden met elkaar hebben, leidde bij Dito’Dito tot een grondige heroriëntering van hun werking.
Een eerste culminatiepunt in deze ontwikkeling was misschien wel de voorstelling die zij in 1994 maakten op basis van een tekst van Bernard-Marie Koltès: de monoloog La nuit juste avant les forêts / De nacht vlak voor de bossen werd door Willy Thomas zowel in een Nederlandstalige als in een Franstalige versie gespeeld; naast de sprekende figuur – een vreemdeling die in een stad op zoek is naar een plek om de nacht door te brengen – was op de scène ook de Franstalige allochtone rapgroep Les Vils Scélérats aanwezig: zij vertegenwoordigden ‘de andere(n)’, die met hun àndere taal, hun àndere cultuur, hun àndere sociale conditie misschien meer de stad bezitten dan de blanke vreemdeling die er meent thuis te horen.

 

"Als we de schoonheid niet delen is ze misdadig en anders niets."

(Georg Büchner)

 

Na deze Koltès-voorstelling verschenen steeds meer allochtonen én anderstaligen op de scène van Dito’Dito om er niet meer te verdwijnen. 1994 is immers ook het jaar waarin Dito’Dito in het kader van het KunstenFESTIVALdesArts kennis maakte met de Franstalige Brusselse theatergroep Transquinquennal, met wie ze samen verschillende voorstellingen zouden realiseren. Bovendien werden de allochtone kunstenaars Nedjma Hadj en Abdelmalek Kadi lid van de kerngroep van Dito’Dito. De Brusselse smeltkroes met zijn diverse talen en culturen werd de motor van hun artistieke praktijk en kwam in allerlei combinaties op de scène terecht. Bij voorbeeld: in Fruit van rotte bomen/ Les Fruits de l’Arbre Maudit lieten zij de cynische tekst Liefhebber van Gerardjan Rijnders (gespeeld door Guy Dermul) botsen met de agressieve zangen van Les Vils Scélérats en de bitter-tedere bespiegelingen van Nedjma Hadj omtrent de verschillen tussen hier (België) en ginder (Algerije). Bij voorbeeld: in Oleanna van David Mamet wordt een leraar door een leerlinge in het nauw gedreven; welke kleur krijgt de door Mamet gecreëerde relatie tussen de twee personages als die leraar gespeeld wordt door een allochtone man (Abdelmalek Kadi) en de leerlinge door een geëmancipeerde blanke vrouw (Mieke Verdin)? Enz.
In 1997 ontving Dito’Dito voor het eerst een structurele subsidie van de Vlaamse Gemeenschap. Eén van de interessantste ervaringen met de vermenging van talen en culturen op de scène was zonder twijfel – dat zelfde jaar – het eerste grote samenwerkingsproject van Dito’Dito en Transquinquennal in Rudi Bekaerts ‘Brusselse socialewoonbloksoap’ Ja ja maar nee nee / Ah oui ça alors là: 32 personages die binnen een ijzersterke structuur van vijf bedrijven met elk tien scènes over het toneel uitwaaieren en in het Brussels (dat grappige Vlaams doorspekt met Frans of omgekeerd) hun wel en wee – van roddelpraat tot apocalyps – aan elkaar vertellen. Wat Dito’Dito in Ja ja maar nee nee realiseerde, was niet alleen het samenbrengen van de twee Brusselse gemeenschappen in één theatraal project, maar bovendien bevatte de voorstelling een onderzoek naar het samenbrengen van twee manieren van acteren, twee methodes van repeteren en werken in het theater: op fijnmazige wijze ontstond hier letterlijk een binnendringen in elkaars ‘culturen’, een mogelijke synthese tussen de meer ingeleefde, in de taal gewortelde, door Vlamingen vaak als retorisch aangevoelde speelstijl van onze Franstalige buren en die meer speels-afstandelijke, vaak ook fysiekere Vlaamse variant, een synthese gerealiseerd door acteurs die zich bewust zijn van hun autonomie op de scène.
Kregen we in Ja ja maar nee nee via het aantal figuren reeds ‘een gemeenschap’, ‘een menigte’ op de scène te zien – wat sowieso vraagt om een andere omgang met personage en acteren – dan gaan Dito’Dito en Transquinquennal daar nog een stap verder in in Les B@lges/ De B@lgen, gecreëerd in 2002. Het samensmelten van de Vlaamse en Franstalige culturen wordt hier nog inniger. Door het onderwerp zelf: dé Belgen, een volk dat alleen nog maar bijeengehouden wordt door ‘zijn gemeenschappelijke staatsschuld’. Door het feit dat de tekst gezamenlijk geschreven werd door twee auteurs: de Vlaming Paul Pourveur en de Waal Jean-Marie Piemme. En door het feit dat dit project gecoproduceerd werd door twee grote Brusselse theaterstructuren: het Théâtre National, waar Les B@lges in première ging, en het Kaaitheater, waar De B@lgen werd gecreëerd. Centraal belicht deze voorstelling die ‘onzichtbare’ en toch ‘reële’ Belgische filosofie: de filosofie van de bricolage, België als Merzbau, als een huisje in een volkstuintje.

 

"Dit is een fluisterverhaal, een verhaal over proberen. Proberen te begrijpen vooral. Een poging om het toneel en de stad op elkaar te laten inwerken."

(Willy Thomas in zijn Brief aan Ciska)

 

Dito’Dito heeft sinds 1994 niet alleen op de scène maar ook in zijn praktijk daarrond en daarbuiten banden gesmeed, bruggen gebouwd. Behalve de reeds vernoemde samenwerkingen in en buiten Brussel die worden verder gezet, maakten zij ook voorstellingen met Tristero, Bronks en de Nederlandse groep Monk en ontwikkelden zij gezamenlijke projecten met het KunstenFESTIVALdesArts, het Théâtre de la Balsamine, KVS/de Bottelarij én met diverse structuren die zich in het Brusselse o.a. bekommeren om sociaal-artistieke projecten met kansarmen. Met hun initiatief Octobre/Oktober trachtte Dito’Dito bovendien de Beursschouwburg en het Théâtre de la Balsamine dichter bij elkaar te brengen en hun beider publieken als het ware te doen versmelten: de tweetalige programmering van deze oktoberweekends wordt immers zo opgebouwd dat Nederlandstalige toeschouwers naar het Théâtre de la Balsamine worden gelokt en Franstalige naar de Beursschouwburg.
Het sociaal-artistieke werk van Dito’Dito kreeg ondertussen meer en meer vorm via voorstellingen als J‘y suis resté depuis/En daar ben ik gebleven, een verzameling verhalen van een bonte menigte van Brusselse inwoners, en S.T.O.E.M.P., waarin een aantal allochtone jongeren, met de hulp van auteurs als Pol Hoste en Paul Pourveur, hun kijk op hun leven in de Brusselse context verwoorden en van commentaar voorzien. In deze sociaal-artistieke projecten tracht Dito’Dito via zijn professionele inbreng te mediëren in wat deze amateur-acteurs willen vertellen: voor Dito’Dito blijft in dit soort praktijk de artistieke kwaliteit primeren; het creatieve motief overvleugelt het sociale, vertrekkend vanuit de gedachte dat iedereen (een beetje) kunstenaar kan zijn ook al krijgt hij daarvoor in deze maatschappij niet de nodige sociale (en andere) instrumenten. Vanuit diverse projecten (zoals b.v. S.T.O.E.M.P.) is er de laatste jaren een intense samenwerking tot stand gekomen tussen Dito’Dito en KVS/de Bottelarij: de basis hiervoor is uiteraard te vinden in de grote affiniteit tussen elkaars denken en werken. Ook de KVS – die ondertussen de Bottelarij in Molenbeek verlaten heeft – richt zich in haar werking prioritair op het ontwikkelen van banden met de stad Brussel en het hele bonte gamma van haar bewoners. Uit hun gemeenschappelijke gesprekken is de idee van een fusie ontstaan, die op dit moment geconcretiseerd wordt in het samen indienen van een subsidiedossier voor de periode 2006-2009.
Dito’Dito houdt dus als structuur op te bestaan maar zal zijn werking kunnen verder zetten met meer middelen en ondersteuning – maar eerst wordt Dito’Dito nog even de stuwende kracht in het Córdoba!-project, die stad die al zo lang geleden een multiculturele praktijk herbergde. Dito’Dito, dat ‘reizend gezelschap in de eigen stad’, heeft in de KVS ‘een thuis’ gevonden; wat niet belet dat zij met allerlei partners in het Brusselse verder zullen samenwerken. Voor hen blijft de stad immers ‘a human settlement in which strangers are likely to meet.’