Focus Jan Lauwers & Needcompany (Nl.)

Kaaitheater bulletin Sep 2004Dutch

item doc

Deze zomer ging Isabella’s room, de nieuwe productie van Jan Lauwers & Needcompany, in première tijdens het festival van Avignon. Op 22 september 2004 speelt Needcompany deze voorstelling voor het eerst in België, als feestelijke opening van het Kaaitheaterseizoen 2004-2005. In deze Focus kijken we terug op de 25 jaar theaterarbeid die auteur-regisseur-scenograaf Jan Lauwers ontplooide, eerst in het Epigonenteater zlv en later in Needcompany.

  

‘Weet je, het enige wat ik nooit heb verloren is mijn nieuwsgierigheid.’

De schrijver, in: Invictos (1991), gebaseerd op teksten van Ernest Hemingway.

 

In 1979 verenigden zich in Antwerpen een aantal kunstenaars van allerlei slag – geen van hen had een theateropleiding achter de rug – in het Epigonenensemble, dat later omgedoopt werd tot Epigonenteater zlv. Zlv stond voor ‘zonder leiding van’: een duidelijke optie van deze kunstenaars om in hun werkorganisatie geen hiërarchie aan te brengen. Met deze optie, maar ook met hun straatanimaties en -acties en met hun eerste theatervoorstelling Reeds gewond en het is niet eens oorlog (1980) situeerde het Epigonenteater zich op de breuklijn tussen het theater van de jaren 70 – met zijn aandacht voor het politieke – en het theater van de jaren 80 met zijn vormelijk elan.
Jaren later, in een interview in Etcetera in juni 2000, vertelde Jan Lauwers over de keuze die hij bij de oprichting van het Epigonenteater moest maken tussen in de politiek stappen of verder gaan met theater, daarbij refererend aan de aanvankelijke samenwerking tussen Andreas Baader en Rainer Werner Fassbinder. Baader werd terrorist, Fassbinder ging films maken. Jan Lauwers koos in 1979 voor het theater maar in een van zijn recentste voorstellingen No Comment (2003) schreef hij een monoloog over… Ulrike Meinhof. Hoezeer Jan Lauwers vanuit die eerste keuze steeds verder op zoek is gegaan naar abstractie en schoonheid, toch is die oude tweespalt tussen het politieke en het artistieke, tussen de wereld en de esthetica steeds voelbaar gebleven, meer nog: het spanningsveld tussen beide is – via een zeer persoonlijke omgang met dat conflict – zowat de motor geworden van zijn artistieke praktijk.

 

‘Een van de meest angstaanjagende verschijnselen in de geschiedenis van de menselijke geest is het ontwijken van het concrete.’

(Elias Canetti, citaat gebruikt in: ça va (1989).)

 

Niet alleen deze levensoptie heeft het parcours van theatermaker Lauwers ingekleurd, maar ook zijn allereerste artistieke keuze, nl. die om plastische kunst te gaan studeren. Hierdoor heeft hij zijn uiteindelijke theatrale filosofie van ongebruikelijke fundamenten voorzien: zijn denken over kunst heeft zich initieel ontwikkeld binnen de beeldende kunst. Beuys, Kounellis, de Arte Povera en de conceptuelen hebben zijn theaterwerk ingrijpend beïnvloed. Als schilder en tekenaar die met de heldere middelen van lijnen en kleuren omgaat, moest Lauwers het theater wel beschouwen als een onzuiver, pervers medium dat geen eigen kern bevat: het maakt gebruik van een allegaartje van mensen, beelden, geluiden, bewegingen, licht… Wat hem in het theater interesseert is de antropologische dimensie: via het werken met levende wezens kan je vragen stellen over het menselijk gedrag, over hoe de wereld in elkaar steekt. In dE demonstratie (1983) en in het locatieproject De achtergrond van een verhaal (1984) zette Jan Lauwers de hele bewonersgemeenschap van een woonblok neer: een microkosmos waarin de toeschouwer verschillende varianten van dat ‘menselijk gedrag’ kon observeren.

Incident uit 1985 was het laatste theaterproject van Epigonenteater zlv en het eerste waarin Jan Lauwers niet mee als acteur op de scène stond. In 1987 ontbond het Epigonenteater zlv zichzelf en droeg zijn werk over aan een nieuwe groep die de naam ‘Needcompany’ kreeg; het predikaat zlv verdween; Jan Lauwers nam de artistieke leiding waar en begon van toen af compromisloos en gedetailleerd zijn eigen theaterarbeid te ontwikkelen.
De naam Needcompany verwijst naar de eerste productie van de nieuwe groep Need to know (1987); het Engelse woord need betekent o.a. nood(zaak). Needcompany wil echter ook zeggen: to need company, om theater te maken heb je een groep nodig. Praktisch alle projecten van Jan Lauwers – van de Julius Caesar van Shakespeare in 1990 tot Isabella s room in 2004 – vertellen naast het verhaal van het stuk ook steeds het verhaal van de groep acteurs die dat stuk spelen. Het samenvoegen van sterke individuele performers (zoals Simone Moesen, Grace Ellen Barkey, Mil Seghers, Tom Jansen, Dirk Roofthooft, Carlotta Sagna, Viviane De Muynck, om slechts deze te noemen) tot een krachtige groep die het geheel van zijn voorstellingen schraagt, is voor Jan Lauwers steeds de eerste en belangrijkste stap in elk werkproces geweest: het dramaturgische fundament van zijn voorstellingen is de groep die op de scène staat; Jan Lauwers is een van de weinige artistieke leiders in Vlaanderen voor wie de woorden ensemble en ensemblevorming geen lege huls is. Hij kan nog echt verliefd zijn op zijn performers.

 

‘What more can I do than just watch standing on the side-line, without even trying to understand, looking on without laughing or crying, when necessity, together with desire, is destroyed.

(Het orakel in: Orfeo (1993).)

 

In de eerste periode van zijn werk met Needcompany maakte Jan Lauwers vnl. voorstellingen (Need to know, ça va, Invictos) waarin hij zijn eigen verhaal grotendeels samenstelde uit bestaand literair materiaal van o.a. Canetti, Pinter, Tsjechov, Hemingway. ‘Tussendoor’ creëerde hij als een soort ‘rustpunten’ twee ensceneringen van Shakespeare-teksten (Julius Caesar en Antonius und Cleopatra in 1992): als regisseur een bestaande tekst ter hand nemen vindt Jan Lauwers eigenlijk maar een ‘halve kunst’; de auteur heeft immers de ‘wat?’-vraag al ingevuld, de regisseur moet zich nog enkel bezig houden met de ‘hoe?’-vraag. Die eerste producties waren nooit echt vrolijke voorstellingen – de dood en het geweld waren altijd aanwezig – maar ze straalden warmte en energie uit en werden af en toe doorpriemd met humor. Gaandeweg leek het wereldbeeld van Jan Lauwers echter te versomberen. In de opera Orfeo (1993; muziek Walter Hus) overheerste de zwarte kleur van de wanhoop.
De drie delen van de Snakesong-trilogie (Le Voyeur, 1994; Le Pouvoir, 1995 en Le Désir, 1996) waren ingehouden donker van toon: de tranen zijn op, het verdriet kan zelfs niet meer uitgedrukt worden. Tussen het tweede en het derde deel van deze trilogie realiseerde Jan Lauwers bovendien Needcompany’s Macbeth: zijn interpretatie van Shakespeares meest gewelddadige, meest pessimistische stuk. In het discours dat Snakesong/Le Pouvoir – waarvan de tekst door Jan Lauwers zelf geschreven is – begeleidde, werd de verschuiving zichtbaar die zich in dat interne conflict van Lauwers tussen de wereld en de kunst, tussen het politieke en het artistieke had voorgedaan. Lauwers herdefinieerde zijn stellingen en vertrok daarbij van een tekst van Georges Bataille over de eerste menselijke tekening, gevonden in de grot van Lascaux: op de rotswand staan een man met een penis in erectie en een door hem gedode stier met uitpuilende ingewanden afgebeeld: eros en thanatos, la mort et ‘la petite mort’. Lauwers stelde vast dat er in 15.000 jaar tijd eigenlijk niets veranderd was; de heilige drievuldigheid van seks, geweld en dood beheerste nog steeds het leven van de mensen.
Jan Lauwers: ‘Ergens zijn we de verkeerde weg ingeslagen en het enige wapen daartegen is de onverschilligheid, want ik wil kunnen genieten van een tekening die ik maak en ik wil geen juk dragen. Daarom wil ik dan maar arrogant zijn en zeggen: “Ik heb er niets mee te maken”. Het enige wat je rest, is zo goed mogelijk je werk te doen. Daarom is kunst voor mij “overleven”. Die onverschilligheid zit mij heel erg dwars en toch is het de meest eerlijke houding. Ze sluit echter niet uit dat de dingen mij blijven raken.’

 

‘En toen onze lichamen zich verenigden, zijn we samen gestorven.’

(Leda in: Snakesong Part Two/Le Pouvoir (1995).)

 

Het voyeurisme, het kijken maar niet ingrijpen, de blik van de buitenstaander: dàt was in de jaren 90 zowat het centrale thema in Jan Lauwers’ werk. Het nastreven van schoonheid werd ‘het tegengif tegen de wereld’, het enige verweer tegen de zinloosheid. Jan Lauwers: ‘Als voyeur gaat men door het leven, kijkt toe en voelt hoe het hart sneller slaat als schoonheid triomfeert.’ In het universum van Needcompany werd dat voyeurisme drager van vele betekenissen: naast ‘zien wat er misloopt in de wereld, maar afzijdig blijven’ is er het begluren van zowel de pijn, het lijden van anderen, als van het genot dat ze beleven aan de liefdesdaad; de blik zelf seksualiseert het bekeken object; met Orfeus wordt gekozen voor een figuur die aan het (om)kijken te gronde gaat; het voyeurisme wordt ook getoond in de vorm van ‘het verhoor’, het vraaggesprek in de rechtszaal, waarin men wil weten hoe de ondervraagde ‘het gedaan heeft’ (de details van de moord/het sterven, de details van de seksuele daad) en er is ook de obsceniteit van de talkshow waarin elke intimiteit te grabbel wordt gegooid… Voyeurisme is bovendien dé basisrelatie van het theater: de toeschouwer is immers per definitie iemand die kijkt zonder in te grijpen. En dan is er in de voorstellingen van Needcompany ook nog dat voyeurisme t.o.v. het eigen ik, het zichzelf bekijken, het afstand nemen van het eigen leven: de afstand die we nodig hebben om over onszelf te kunnen nadenken, om tot bewustzijn te komen. Een bewustzijn dat echter niet gelukkig maakt.

 

Cleopatra:‘What shall we do, Enobarbus?’

Enobarbus: ‘Think, and die.’

(William Shakespeare, Antony and Cleopatra, III, 13)

 

Ondanks de door Jan Lauwers gehuldigde ‘strategie van de onverschilligheid’ blijft de wereld hem raken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze beeldenmaker-bij-uitstek in zijn recentste voorstellingen standpunten gaat innemen tegenover de mediatisering van de actuele maatschappij waarin de manipulatie van beelden zo’n centrale rol speelt.
‘Theatre’, zegt Jan Lauwers, ‘must be a counterweight to the massmedia and create its own reality.’ Het proberen tonen op het theater van extreme situaties zoals het sterven en de coïtus die in het theater eigenlijk niet te tonen zijn, maakt dit medium voor hem precies zo interessant. In Images of Affection (2002), een soort bloemlezing uit 15 jaar Needcompany, worden de theatrale beelden, de lichamen die hen vorm geven, beladen met gevoelens, affecties. In No Comment stelt Jan Lauwers de vraag of naakte beelden – beelden zonder commentaar of interpretatie, beelden zonder gevoel a.h.w., herleid tot hun abstracte essentie – wel kunnen bestaan; in haar monoloog komt zijn Ulrike Meinhof bovendien niet los van de ratio die alles opdeelt in oorzaak en gevolg. Zij blaast ten slotte de wereld (en zichzelf?) op: het verdwijnen als ultieme daad van machteloos engagement. De strijd in Lauwers’ hoofd tussen het concrete en het abstracte, tussen de wereld en de schoonheid, de politiek en de kunst is zeker niet uitgevochten of gestabiliseerd. Via de kunst blijft hij de leugen bekampen.
Misschien treedt met het ouder worden in dat gevecht toch een zekere mildheid op, een groter vertrouwen in de menselijke verbeelding: het verhaal van Isabella’s room is bevolkt met personages die een minder rauwe familie, een minder gewelddadige menselijke cluster vormen dan in eerdere projecten het geval was (van De Struiskogel uit 1984 over Snakesong/Le Pouvoir en Morning Song uit 1999 tot de film Goldfish Game uit 2002). Bovendien is Jan Lauwers in zijn nieuwste productie ‘Isabella’s room’ opnieuw als acteur-regisseur op de scène aanwezig alsof hij zelf de meest directe dialoog met het publiek wil hervatten. Jan Lauwers’ interne conflict schijnt een voorlopige (wankele?) synthese gevonden te hebben tussen – zo zegt hij – het vitalisme van Zorba, de danser, de gepassioneerde beheersing van de Romein Antonius en de contemplatie van de Aziaat Boeddha; voegen we daar nog het droevige lied van Orfeus, de zanger aan toe… Men kan van de voorstellingen van Jan Lauwers houden of niet, maar koud laten doen ze je nooit: in die zin wordt het gevecht met de onverschilligheid en de afzijdigheid uiteindelijk beslecht door de toeschouwer, de voyeur.

 

‘I will not yield. I will not yield. I will not yield…’

(De steeds herhaalde slotwoorden in Needcompany’s Macbeth (1996), uitgesproken door Viviane De Muynck, die Macbeth speelt.)