Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut

Rekto:Verso Apr 2014Dutch

item doc

Contextual note
Fenneke van der Aa schreef een tweeluik (deel 1 `kunstenaar zoekt statuut´ is ook beschikbaar op sarma.be in de collectie `Call for artists´) met een onderzoeksbeurs van rekto:verso. Het werd gepubliceerd in rekto:verso 61 (april-mei 2014) en staat online op www.rektoverso.be.

Sinds 1 april 2014 zijn de laatste wijzigingen aan het herziene ‘kunstenaarsstatuut’ in zwang. Dat statuut, resultaat van intussen 45 jaar gepuzzel, moet kunstenaars helpen met speciale regels in de sociale zekerheid en aansluitende regels in de werkloosheid. Althans, dat is de bedoeling. Vraag is: werkt dat nieuwe statuut wel?

‘In 2002 waren we moegedacht’, zegt kunstenaar Axel Claes, die destijds betrokken was bij de vorige herziening van het sociaal kunstenaarsstatuut uit 1969 (Lees deel 1 van dit dubbelluik, ‘Kunstenaar zoekt statuut’, over de problematiek van de kunstenaarsregels tot 2014 - op rektoverso.be of op sarma.be). ‘We hadden vanaf 1998 gediscussieerd, maar de rek was eruit. Toen eind 2002 het nieuwe sociaal kunstenaarsstatuut werd gepresenteerd, dachten sommigen: “Is dit het nu?” We hadden er wel voor gezorgd dat alle kunstenaars gelijk waren in de sociale zekerheid, maar er waren dingen blijven liggen. Zo kwam er geen opvolging voor aansluitende werkloosheidsregels. Sprake van één coherent kunstenaarsstatuut was er dus niet.’

Nu is het niet zo dat er een apart statuut voor kunstenaars bestaat. Het ‘kunstenaarsstatuut’ is eigenlijk een verzamelnaam voor speciale kunstenaarsregels in zowel de sociale zekerheid als in de werkloosheid. Maar dat deze twee regelgevingen niet op elkaar aansloten, was een groot probleem. Dat merkte ook Kobe Matthys. De kunstenaar doet regelmatig betaalde artistieke opdrachten, zonder dat hij daarvoor een arbeidscontract heeft. Dankzij de socialezekerheidsregels valt hij in dit soort gevallen onder het werknemersstatuut. Voor Matthys is dat verleidelijker dan het zelfstandigenstatuut, want nu krijgt hij betere sociale bescherming en heeft hij bijvoorbeeld ook recht op een werkloosheidsuitkering. Maar als scheppend kunstenaar kon Matthys niet van alle kunstenaarsregels in de werkloosheid gebruikmaken. De ‘cachetregel’ was bijvoorbeeld voorbehouden aan artiesten die werkten in de spektakelsector. Met die regel kun je ontvangen vergoedingen omrekenen in gewerkte uren. Zo bewijs je dat je genoeg hebt gewerkt als je een werkloosheidsuitkering aanvraagt. En dat ging dus niet op voor Matthys, als scheppend kunstenaar. Hij trok daarom vorig jaar naar de Arbeidsrechtbank, maar wacht nog altijd op een uitspraak. Ook stelde hij een petitie op: het onderscheid in sectoren en soorten kunstenaars in de werkloosheidsregels moest weg. Dat onderscheid is vanaf 1 april 2014 weg. Toch is Matthys nog niet tevreden: hij steunt nu de State of The Arts-petitie.

 

GELIJKHEID, BLIJHEID

Matthys is niet de enige kunstenaar die tegen discriminatie aanliep. Verschillende maten en gewichten vormden één van de grootste problemen van het oude kunstenaarsstatuut. ‘De werkloosheidsregels waren gestoeld op de leest van de podiumkunsten’, zegt Josine De Roover van kunstenaarsvereniging NICC. ‘Voor scheppende kunstenaars was het praktisch onmogelijk om gebruik te maken van de werkloosheidsregels. Die discriminatie tussen scheppende en uitvoerende kunstenaars hebben we al in 2006 aangekaart, samen met vakbond ACV-Transcom Cultuur. Toen daar niets mee gebeurde, zijn we brieven gaan sturen. In 2010 kregen we eindelijk een reactie: Vlaams minister van cultuur, Joke Schauvliege, zou de culturele prioriteiten bij haar federale collega’s aankaarten.’

Rond die tijd lag het kunstenaarsstatuut in de media onder vuur wegens misbruik. Terwijl stemmen opgingen om de voordeelregels gewoon helemaal af te schaffen, zocht de Nationale Arbeidsraad (NAR) verbeteringsmogelijkheden. Die waren er volop. Zo hanteerde elke voordeelregel in de werkloosheid andere voorwaarden. En dat veroorzaakte volgens de NAR grote misverstanden en ‘disfuncties’ bij de dossierbehandeling door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA). Met als gevolg enkele honderden rechtszaken tegen de werkloosheidsinstantie. Vakbond ACV won eerder al verschillende rechtszaken, maar momenteel staan nog altijd ruim 200 rechtszaken, waaronder die van Matthys, open.

Het was duidelijk: de werkloosheidsregels moesten aangepast worden, zodat alle verwarring en discriminatie tussen scheppende en uitvoerende kunstenaars werd opgeheven. Bovendien moesten de regels aansluiten op de kunstenaarsregels in de sociale zekerheid. Dat lukte. Vanaf 1 april 2014 gelden alle speciale werkloosheidsregels voor de ‘werknemer die artistieke activiteiten verricht’, tot grootse blijdschap van de sector. Die was achter de schermen al betrokken via het Verenigd Platform voor het Statuut van de Kunstenaar, met als leden de kunstenaarsvereniging NICC, de sectorfederaties oKo, de VOBK en VVC, de adviespunten Kunstenloket, BAM, Muziekcentrum Vlaanderen en VTi, managementbureau O.C.A.M. en de vakbonden ACV Transcom Cultuur, ACOD, ACLVB, CGSLB en CSC Culture. In een brief aan de ministers van Werk en Sociale Zaken schreef het platform dat ze ‘bijzonder verheugd’ was over deze aanpassing. Ook openbaar liet NICC weten blij te zijn dat ‘de meest flagrante absurditeit’ in de werkloosheidsregels eindelijk was opgelost.

 

DE ‘GIJ ZIJT NU KUNSTENAAR’-STICKER

De NAR boog zich ook over een ander groot probleem: misbruik. In tien jaar tijd was immers het gebruik van het sociaal kunstenaarsstatuut praktisch verdubbeld en het aantal kunstenaars in de werkloosheid meer dan verdubbeld. Een deel daarvan zou door misbruik komen, wat vooral werd gekoppeld aan artikel 1bis van de socialezekerheidsregels. Dankzij dat artikel kan je als kunstenaar onder het werknemersstatuut vallen, zolang je een betaalde artistieke opdracht doet en niet kiest voor het zelfstandigenstatuut. Een aantrekkelijke regel, omdat je als werknemer betere sociale bescherming krijgt dan als zelfstandige.

Artikel 1bis stond in principe open voor iedereen die voldeed aan de voorwaarden: een betaalde artistieke opdracht, zonder arbeidsovereenkomst of zelfstandigenstatuut. Er werd niet gevraagd of je kunstenaar was en ook de artistieke prestatie zelf werd nauwelijks toegelicht. De drempel lag dus zeer laag. Te laag, zo blijkt: creatieve, ambachtelijke en aanverwante beroepen – waaronder schrijnwerkers en timmerlui, maar ook poetsdames – werkten ook onder het artikel. Dat moet nu veranderen. Artikel 1bis wordt alleen toegankelijk voor wie een kunstenaarsvisum heeft. En wie dat zijn, bepaalt de Commissie Kunstenaars. Zij verstrekken het visum 1bis, zoals het wegens de beladenheid nu is genoemd. Minister Monica De Coninck van Werk geeft echter gevolg aan het gevoel dat menig kunstenaar bij het visum heeft; ze noemt het een sticker, maar wel ‘de kwaliteitssticker “gij zijt nu kunstenaar”’. Het visum doet echter geen uitspraak over de kwaliteit van een kunstenaar, maar slechts of hij aan de voorwaarden voldoet.

Volgens De Coninck is er expres besloten niet de artistieke prestatie af te bakenen. ‘Je kan dat heel bureaucratisch exact vastleggen. Maar dan komen we tot belachelijke toestanden. Nee, de politiek moet dat niet bepalen. Dat kan de sector zelf veel beter. Daarom werken we met een commissie die een dynamische visie ontwikkelt van wat kunst is. Want dat verandert voortdurend. Denk bijvoorbeeld aan hiphop: enkele decennia terug werd je nog uitgelachen als je dat kunst noemde. Nu is dat anders.’

Helemaal nieuw is die kunstenaarscommissie niet. Al sinds 2003 adviseert ze kunstenaars of zij onder het zelfstandigenstatuut kunnen werken of niet. De leden waren echter ambtenaren van de RSZ en de RSVZ en hadden niet bepaald affiniteit met de artistieke sector. De taakuitbreiding vereiste noodzakelijkerwijs dan ook een kennisuitbreiding. En die komt er ook, enigszins: de Commissie krijgt een Franstalige en een Nederlandstalige kamer met ieder 13 leden. Hierin zitten nog altijd de RSZ en RSVZ, maar ook de RVA, de vakbonden, werkgeversvertegenwoordigers en drie vertegenwoordigers van de artistieke sector. De Coninck begrijpt de zorg vanuit de sector: ‘Het goed functioneren van het statuut zal afhangen van het goed functioneren van de commissie.’ Maar dat blijft afwachten, want ook de beslissing wie die sectorvertegenwoordigers worden, ligt – nog altijd – open bij de kabinetten van Cultuur van de Vlaamse en Franstalige Gemeenschap.

 

PUSH NAAR ARBEIDSCONTRACTEN

Kunstenaar Axel Claes ziet de vernieuwde Commissie Kunstenaars niet zitten. ‘Nee, ik vind het niet tof. Het is een soort van wettelijk ingrijpen waar ik niet van houd. Het wordt steeds institutioneler, met te veel macht voor die Commissie.’ De kunstenaar zal nu ook een visum moeten aanvragen, en ook dat ziet hij niet zitten. ‘Een hele papiermolen die je elke vijf jaar opnieuw moet doorlopen. Daarnaast ben ik benieuwd wanneer ik dat visum dan zal krijgen; vroeger waren ze al overbelast met 60 vragen per jaar. Nu krijgen ze het veel drukker, maar misschien is dat wel juist de strategie’, lacht hij, ‘want ik denk dat het doel is om zo weinig mogelijk mensen onder artikel 1 bis te laten werken.’

Laurette Muylaert bevestigt het vermoeden van Claes. Ze zegt onomwonden dat minder 1bis-contracten het doel is. Dat kan ze weten, want namens de vakbond ACOD-Cultuur was ze betrokken bij de ontwikkeling van het NAR-advies. ‘Het grootste probleem is dat werkgevers te veel korte contracten en niet volwaardige contracten gebruiken, want kunstenaars hebben toch een "hoge uitkering". Ik vind het niet meer dan normaal dat je werkt onder een arbeidscontract. Daar draagt de nieuwe regelgeving aan bij. Wie wil er nou via 1bis werken? Bij een arbeidsovereenkomst moet ten minste de geldende cao gerespecteerd worden. Ik denk dus eigenlijk dat die Commissie het helemaal niet druk krijgt.’

Voor het eerst stelt artikel 1bis nu ook expliciet dat het alleen geldt als de kunstenaar niet door een arbeidsovereenkomst gebonden kán zijn. Het komt erop neer dat als je net zo goed onder een arbeidscontract kan werken, dat ook moet gebeuren. Het kunstenaarscollectief State of the Arts, dat gesteund wordt door Claes én Matthys, heeft hier moeite mee. Het collectief ziet die nieuwe voorwaarde als het pushen voor een gezagsverhouding, voor een arbeidsovereenkomst, waarmee de ‘autonomie van de kunstenaar’ in het geding komt.

De visie van State of the Arts sluit aan op die van mogelijk de grootste werkgever van kunstenaars: SMartBe. Eric Lauwers van de Professionele Vereniging van Creatieve Beroepen, de belangenvertegenwoordigingstak van SMartBe, vindt het visum ‘nutteloos’ en pleit toch voor een lijst met beroepen, zoals de vereniging die zelf ook hanteert. ‘Daar komt de Commissie straks toch op uit.’ De vereniging roept kunstenaars wel op een visum aan te vragen, om zo een politiek signaal te geven aan de regering.

 

TERUG NAAR 1969

Een groter probleem voor Lauwers is dat artikel 1bis de opdrachtgever als werkgever aanwijst. Deze schijnbaar kleine wijziging heeft verstrekkende gevolgen. Zeker voor SMartBe, aangezien deze tot vorig jaar bij 1bis-overeenkomsten ook als ‘derde betaler’ optrad tussen kunstenaars en hun opdrachtgevers. Dat gaat nu niet meer. ‘Nu moeten opdrachtgevers bij 1bis zelf alle sociale verplichtingen op zich nemen. Die enorme administratieve last is voor veel organisaties echt te veel gevraagd. Eenvoudige vzw’s gaan bijvoorbeeld zeggen dat ze die middelen niet hebben. Wij verwachten dan ook veel zwartwerk. Want die organisaties gaan andere manieren bedenken om toch kunstenaars in te huren. In feite ga je daarmee retour naar de wet van 1969.’

Dat de administratieve last voor werkgevers groter wordt, is iets waar Felix De Clerck van werkgeversvereniging VOBK (Verenigde Organisaties Beeldkunst) ook voor vreest. Maar hij voorziet niet direct zwartwerk. ‘Ik denk eerder dat minder kunstenaars zullen worden ingehuurd. En dat komt vooral doordat de kleine vergoedingsregeling wordt verscherpt.’ Met die regeling kan je als kunstenaar zo’n 120 euro per dag vergoeding vragen per opdrachtgever. De regeling was volgens De Clerck zeer populair onder kleine organisaties omdat ze zo makkelijk kunstenaars konden vergoeden. Dat gebruik gaat nu teruglopen. Want met de kunstenaarskaart – die al in 2004 was beloofd, maar per 2014 pas is ingevoerd – wordt nu bijgehouden of je de limiet niet overschrijdt: maximaal 7 dagen achter elkaar bij één opdrachtgever, maximaal 30 dagen en 2.444 euro per jaar in totaal.

‘Die aanscherping legt de financiële last bij organisaties’, zegt De Clerck. ‘En het is vreemd om dat te zeggen, omdat je daarmee meteen zegt “we verlonen kunstenaars om de wet heen, met de kleine vergoedingsregeling”. Grootschalig gebruik was natuurlijk niet de bedoeling. Maar de populariteit kwam juist doordat je als opdrachtgever nog goedkoper af was en geen ingewikkelde administratie hoefde te voeren. Begrijp me goed: als je je brood niet koestert, kan je geen bakker zijn, dus je moet kunstenaars wel eerlijk betalen. Maar er moet nog altijd een bepaalde flexibiliteit zijn. Soms willen kunstenaars bijvoorbeeld ook anders uitbetaald worden. Bijvoorbeeld met een catalogue raisoné van hun werk. Die ruimte moet mogelijk zijn.’

Ergens ziet De Clerck nog een positief punt aan de verstrenging van de vergoedingsregeling: ‘Als we nu alles volgens het boekje doen, kunstenaars netjes inschrijven, keurig verlonen, dan kan ik straks naar de minister: “Zie je, als we ons aan de regels houden, dan stijgt de financiële druk voor organisaties en moet je een keuze maken: meer middelen of verschraling van het aanbod.” Maar het is vandaag niet simpel om een budgetverhoging te vragen. Dus, ja, ik verwacht dat het minder makkelijk wordt. Voor zowel kunstenaars als organisaties.’

 

EERLIJK IS PIJNLIJK

Momenteel organiseert het Kunstenloket, dat kunstenaars helpt bij de zakelijke omkadering, infosessies over de nieuwe regels. Een groot deel van die presentatie en van de vragen gaat over de werkloosheidsuitkering. Ofwel: over rekensommen. De ontevredenheid die daarbij wordt geuit, ligt niet zozeer aan de rekenactiviteit, maar vooral aan de verhoging van het ‘referteloon’. Dit bedrag wordt bijvoorbeeld gebruikt voor de cachetberekening, waarmee je vergoedingen omzet in gewerkte dagen. Het referteloon staat voor een dagloon. Stijgt dit, dan daalt het aantal gewerkte dagen in de rekensom. Een voorbeeld: heb je een performance gedaan en daarmee 4.000 euro verdiend? Dan kon je dit bedrag vroeger omrekenen naar 102 gewerkte dagen. Nu is diezelfde 4.000 euro 69 dagen waard. En dat maakt nogal een verschil.

Volgens Muylaert is het hogere dagloon gewoon fair. ‘Het dagloon is nu aangepast aan het vastgelegde minimumloon. Daar hebben kunstenaars ook gewoon recht op.’ Een mooi idee, maar kunstenaarscollectief State of the Arts vreest hierdoor zwartwerk, omdat menig opdrachtgever een hoger loon niet zou kunnen ophoesten. De veertien sectorvertegenwoordigers van het Verenigd Platform weerspreken dit echter. Op korte termijn kan het hogere dagloon weliswaar minder voordelig uitpakken, zo pleiten zij, maar op lange termijn ‘zet het de poort open om te onderhandelen over het rechtmatige loon van een kunstenaar’.

Kunstenaars mogen naast hun werkloosheidsuitkering blijven werken. Je wordt alleen gekort op gewerkte dagen. Maar vanaf 2014 kan je gekort worden op je uitkering als je te veel hebt verdiend. En dat kan zelfs leiden tot terugbetalingen. ‘Je kan nu niet één gewerkte dag opgeven als je bijvoorbeeld een schilderij voor 2.500 euro verkoopt’, zegt Muylaert.

Deze verscherping voorkomt echter geen spielerei. Tijdens de infosessies van het Kunstenloket hoor je kunstenaars zoeken naar mogelijkheden om niet boven het kwartaalbedrag uit te komen, om zo terugbetaling te voorkomen. Bijvoorbeeld door inkomsten te spreiden. Stel: je maakt een portret in opdracht. Dan lever je het misschien in april op voor 2.500 euro, maar op je controlekaart zet je dat je er al in februari aan werkte. Of, als je al aan je kwartaalbedrag zit, dan neem je de opdracht gewoon niet aan. Want het kan zelfs voordeliger zijn om niet te werken en een uitkering te krijgen, dan wel te werken en uiteindelijk uitkering te moeten terugbetalen. Dat is natuurlijk niet de bedoeling van de nieuwe regels, maar in theorie wel goed mogelijk. Totdat de RVA aanklopt, natuurlijk.

 

DRAAGVLAK EN WANTROUWEN

Volgens De Coninck is het kunstenaarsstatuut ook bedoeld voor startende of tijdelijk minder productieve kunstenaars. ‘Voor die mensen willen we zorgen dat ze niet het klassieke verhaal gaan leven: alleen op een koud zolderkamertje vertoeven’, zegt de minister van Werk. ‘Je krijgt daarom een periode waarin je jezelf kan ontwikkelen. Maar als dat niet lukt, en je in de werkloosheid blijft, dan moet je conclusies gaan trekken. Misschien is dit niet voor jou. Misschien moet je een job zoeken. Want het is niet zo dat je 40 jaar in het statuut kunt vertoeven, gesubsidieerd door de staat.’

Minister De Coninck benadruktdan ook dat de werkloosheidsuitkering te vaak wordt gezien als een basisinkomen, als een subsidie die de artistieke vrijheid moet vrijwaren. ‘Dat idee klopt niet. Daarom is de wetgeving nu duidelijker en soms ook strenger. Kijk, ik begrijp dat er groepen zijn die waarschijnlijk een beetje anarchistisch zijn, of bang voor verandering. Maar je moet het systeem kunnen verantwoorden. Zeker als mensen vanuit de rechtse hoek roepen dat dit allemaal maar onzin is en dat je lekker in je vrije tijd kunstenaar kunt spelen.’

Ook De Roover van kunstenaarsvereniging NICC merkt bij kunstenaars een wantrouwen ten opzichte van het statuut. ‘Dat is jammer, want we hebben veel gewonnen. Veel kunstenaars lieten zich betalen met de kleine vergoedingsregeling, maar dat is een onkostenvergoeding en geen honorarium. Zo bouw je ook niks op voor als het nodig is. Dus vind ik de controlekaart een goed instrument. De discriminatie is weg uit de werkloosheidsregels en de regels sluiten op elkaar aan. Bovendien zit de RVA dankzij het visum minder op je dak.’

Het statuut is volgens De Roover nog niet ideaal, maar beter dan voorheen. ‘Het is complexe materie, waardoor het ook moeilijk te bediscussiëren is. Daar is ook werk voor ons, ook qua sensibilisering. Want je hoeft geen gebruik te maken van artikel 1bis. Dat inzicht moet meer gaan leven. Je kan gewoon tijdelijk in dienst bij een organisatie, met als voordeel dat je ook beter beschermd bent en goed betaald wordt.’ Maar dat laatste is in de beeldende kunstensector nog altijd een probleem. Daar wordt de jongste cao van 2013 volgens De Roover nauwelijks opgevolgd in de praktijk, met onderbetaling als gevolg.

 

ECHTE AUTONOMIE KOST CENTEN

State of the Arts ziet de beperking van 1bis ook als een bedreiging voor de autonomie van de kunstenaar, omdat arbeidscontracten een band van ondergeschiktheid veronderstellen tussen kunstenaar en werkgever. Maar als je onder 1bis wil werken, dan kan dat alleen als je in opdracht werkt. En bij elke opdracht gelden voorwaarden of richtlijnen, opgelegd door je opdrachtgever. Lever je niet op wat gevraagd is? Of is de opdrachtgever niet tevreden? Dan krijg je misschien niet betaald. Zo kan je beter stellen dat je autonomie als kunstenaar altijd in het geding is als je in opdracht werkt, met een arbeidsovereenkomst of niet.

Wil je echt autonoom zijn, dan werk je zonder opdracht of arbeidscontract en dus onder het zelfstandigenstatuut. Dat statuut lijkt nu dé vluchtplek van vele kunstenaars, weg van de verwachte administratieve last van het kunstenaarsstatuut en weg van bijvoorbeeld lastige vragen zoals wie nu precies jouw opdrachtgever is – en dus verantwoordelijk voor je sociale lasten. Als je bijvoorbeeld een theaterdecor ontwerpt voor een theaterstuk tijdens een stadsfestival, werk je dan voor de gemeente, de festivalorganisatie of het theatergezelschap? Alleen is het zelfstandigenstatuut niet voor iedereen weggelegd. Als zelfstandige ben je namelijk elk kwartaal rond de 700 euro aan sociale lasten kwijt – en dan bouw je niet eens aan je werkloosheidsuitkering.

Voor kunstenaars die niet in opdracht werken, is het zelfstandigenstatuut de enige optie. Maar om dat te bekostigen moet je dus een grootverdiener zijn, of zelfstandig kunstenaar in deeltijd. Kortom: ook speciale kunstenaarsregels in het zelfstandigenstatuut zouden op z’n plaats zijn. Zeker aangezien het een administratieve vereenvoudiging kan betekenen voor kunstenaars die bijvoorbeeld ook lesgeven of vormgevingswerk doen. Daarnaast zou ook de hoge administratieve drempel voor kleine organisaties wegvallen; zelfstandige kunstenaars regelen immers zelf hun socialezekerheidsbijdragen. Voor startende kunstenaars kan je zelfs denken aan een incubatieperiode met meer verregaande voordeelregels.

Daarom pleit Liesbeth Dejonghe van oKo ook voor meer kunstenaarspecifieke sociale en fiscale regels in het zelfstandigenstatuut, die de hele loopbaan ondersteunen: ‘Het kunstenaarsstatuut is opgezet vanwege de atypische manier van werken met verschillende opdrachtgevers en fluctuerende inkomsten. Zelfstandige kunstenaars werken in dezelfde omstandigheden, maar krijgen geen speciale regels. Nu moeten ze bijvoorbeeld sociale lasten betalen over hun inkomen van drie jaar terug. Maar stel dat je drie jaar terug een bestseller had en nu bezig bent met de opvolger. Dan heb je nu niet dat inkomen, maar moet je er wel voor betalen.’

Uiteindelijk ziet Dejonghe met speciale kunstenaarsregels in het zelfstandigenstatuut ook dat het misbruik van 1bis wordt aangepakt. Maar dat ziet minister De Coninck niet gebeuren; zij heeft namelijk geen speciale regels voor zelfstandige kunstenaars voor ogen, zelfs al groeien volgens haar het werknemersstatuut en het zelfstandigenstatuut steeds meer naar elkaar toe. Voorlopig rest kunstenaars dus de keuze: wil ik wel onder 1bis werken, of verdien ik genoeg voor het zelfstandigenstatuut?