Kunstenaar zoekt statuut

Rekto:Verso Apr 2014Dutch

item doc

Contextual note
Fenneke van der Aa schreef een tweeluik (deel 2 `Een uitgeknutseld kunstenaarsstatuut´ is ook beschikbaar op sarma.be in de collectie `Call for artists´) met een onderzoeksbeurs van rekto:verso. Het werd gepubliceerd in rekto:verso 61 (april-mei 2014) en staat online op www.rektoverso.be.

Kunstenaars horen volgens het cliché hongerig weg te kwijnen op gure zolderkamertjes. Niet in België. Want als kunstenaar kan je hier sociale zekerheid opbouwen én een werkloosheidsuitkering krijgen, onder het zogenoemde ‘kunstenaarsstatuut’. Dat prachtige concept kreeg de afgelopen tien jaar echter de volle laag en werd onlangs aangepast. Wat ging er mis?

Modder gooien. Dat gebeurde de laatste jaren met regelmaat wanneer over het kunstenaarsstatuut werd gesproken. Het statuut werkte misbruik in de hand; daarvan moest de explosieve groei van het aantal kunstenaars in de werkloosheid getuigen. Iedereen was nu kunstenaar, onder wie hondenkappers, timmerlui, technici en schrijnwerkers. En dat kon door de soepelheid van de plaatselijke RVA, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, die de werkloosheidsuitkeringen controleert. Diezelfde RVA zou echter juist in Vlaanderen te streng zijn en in Wallonië te soepel. Of nee, het was juist SMartBe, de gewiekste vereniging voor creatieve beroepen, die met slimme trucjes de voordeelregels wist te verbuigen en zichzelf rijk rekende.

De verwijten gingen over en weer, maar zeker is dat onduidelijkheid vele klachten veroorzaakte. Want alleen al de naam ‘kunstenaarsstatuut’ klopt niet. Het is geen apart sociaal zekerheidsstatuut, met eigen sociale bijdragen en bescherming. Het containerbegrip wordt gebruikt voor speciale kunstenaarsregels in de sociale zekerheid en werkloosheid. Via die regels kan je als kunstenaar zonder arbeidscontract namelijk toch ingepast worden in het werknemersstatuut. En zo krijg je betere sociale bescherming, waaronder recht op een werkloosheidsuitkering.

Afgelopen jaar was het breekpunt daar. Ruim 150 kunstenaars – onder wie Ana Torfs, Johan Grimonprez en Koen Theys – ondertekenden een publieke brief aan de minister van Werk, Monica De Coninck, waarin zij eisten dat de discriminatie tussen uitvoerende en scheppende kunstenaars in de werkloosheid werd opgeheven. Tegen de RVA werden ruim 200 gerechtelijke procedures gestart, waarbij de arbeidsrechter in Brussel eind juni uitspraak deed over twee symbooldossiers. Hij verleende ook technici toegang tot de kunstenaarsregels in de werkloosheid, maar bleef scheppende kunstenaars buitensluiten, tot grote frustratie van de sector. Ondertussen wisten CD&V-kamerleden Stefaan Vercamer en Stefaan De Clerck nog olie op het vuur te gooien met hun opiniestuk in De Standaard. Daarin trokken ze van leer tegen het vermeende misbruik en legden de schuld bij het ‘flou statuut’. Ook zij vroegen om actie van De Coninck, maar ook van minister Onkelinx van Sociale Zaken.

Aan ministerszijde bleef het echter verdacht stil. Tot begin november, toen het bericht kwam dat beide ministers samenwerkten aan een coherenter statuut, met regels in de werkloosheid en de sociale zekerheid die op elkaar moesten aansluiten. Twee maanden later was Onkelinx klaar: per 1 januari 2014 zijn haar aangescherpte socialezekerheidsregels ingegaan. De bijpassende werkloosheidsregels van De Coninck gaan in per 1 april.

 

DECENNIA VAN ZWARTWERK

Die aanpassingen lijken snel, maar De Coninck benadrukt dat ze ‘niet over één nacht ijs zijn gegaan’. Dat klopt: het huidige statuut is, opgeteld, het resultaat van 45 jaar gesteggel. In 1969 werd namelijk de eerste steen gelegd voor het kunstenaarsstatuut, toen ‘schouwspelartiesten’ als eersten automatisch werden geschaard onder het werknemersstatuut. Omdat alleen schouwspelartiesten – hoewel die term in de loop der jaren zelfs stripteasedanseressen omvatte – meer uitgebreide sociale zekerheid kregen dan andere zelfstandige kunstenaars, werd toen al discriminatie geroepen. Ook opdrachtgevers waren niet blij: zij moesten nu opeens sociale bijdragen betalen en een ingewikkelde administratie voeren wanneer zij freelancekunstenaars inzetten. Het gevolg was grootschalig zwartwerk. Voor podiumkunstenaars zelf was er geen andere optie dan dat te aanvaarden, want het zelfstandigenstatuut was voor hen verboden.

Het was algauw duidelijk dat de wet uit 1969 niet werkte. Maar het kostte 30 jaar protestacties en tientallen wetsvoorstellen, voordat die wet per 1 juli 2003 werd aangepast. Grootste succes destijds was dat de discriminatie was opgelost: alle kunstenaars vielen onder het sociale statuut van de werknemer, zolang zij niet kozen voor het zelfstandigenstatuut. Zwartwerk werd voorkomen met speciale werkgeverskortingen voor de sociale lasten. En eventueel kon je kunstenaars inhuren via een Sociaal Bureau Kunstenaars (SBK), een soort interimbureau dat alle administratieve lasten overnam. De kunstenaar werkte dan via een interimovereenkomst.

Het kunstenaarsstatuut uit 2003 bracht de kunstenaar ook voordelen. Was je bijvoorbeeld muzikant en speelde je vaak in opdracht? Dan kon je gezien worden als werknemer. Het poppodium of het festival dat jou vroeg te komen spelen, moest jouw sociale lasten betalen en jij kreeg meer uitgebreide bescherming dan als zelfstandige. Als zelfstandige heb je namelijk recht op ziekteverzekering, gezinsbijslag, pensioen en uitkering bij faillissement en arbeidsongeschiktheid – daarvoor sta je elk kwartaal 22,5% van je inkomsten af. Onder het werknemersstatuut kan je echter ook uitkering krijgen bij arbeidsongevallen, beroepsziekten en werkloosheid, naast kinderbijslag en vakantiegeld.

Als kunstenaar genoot je in de werkloosheid ook bepaalde voordelen. Althans, als je aan de voorwaarden voldeed. Zo konden alleen muzikanten en schouwspelartiesten niet-artistieke jobs weigeren en de cachetregeling gebruiken om verdiende vergoedingen om te zetten in gewerkte dagen. Zo bewees je namelijk dat je genoeg had gewerkt om een werkloosheidsuitkering te krijgen. Het neutralisatievoordeel zorgde dat de uitkering van artiesten, specifiek uit het ‘vermakelijkheidsbedrijf, de audiovisuele sector en het filmbedrijf’, niet zo snel daalde als bij anderen. Werken naast de uitkering was ook voor uitvoerende kunstenaars geen probleem. Zo kon je in principe jaarlijks bijvoorbeeld meespelen in drie toneelstukken, terwijl je tussendoor in de werkloosheid zat. Je werd dan alleen gekort op de dagen waarop je werkte.

 

HET MONSTERTJE DAT 1BIS HEET

In de regel klonken het sociaal statuut en de werkloosheidsregels goed. Het betekende dat het armoedige zolderkamercliché in principe van tafel was. Maar daarmee is alles wel gezegd. Ook na 2003 was er discriminatie– scheppende kunstenaars werden nagenoeg buitengesloten van de voordelen in de werkloosheid – en misbruik had de plek van zwartwerk ingenomen. Dat misbruik kwam er door de invoering van het beruchte artikel 1bis in de socialezekerheidsregels. Laurette Muylaert, secretaris van vakbond ACOD Cultuur, noemt het artikel achteraf zelfs ‘een monstertje, want daardoor kwamen de excessen’.

In de praktijk hoorde 1bis anno 2003 zo te werken: je bent beeldhouwer, en je maakt een werk in opdracht van een museum en je wordt daarvoor betaald. Je voldoet aan de drie voorwaarden – opdracht, loon, artistieke prestatie – en je kiest niet voor het zelfstandigenstatuut. Dan word je onderworpen aan het werknemersstatuut. Je bouwt, via de sociale bijdragen die het museum betaalt, aan je sociale zekerheid. Je krijgt nu onder andere ook vakantiegeld. En heb je even geen opdrachten? Dan mag je, omdat je gewerkt hebt volgens het werknemersstatuut, een werkloosheidsuitkering aanvragen. Bij de RVA laat je daarvoor je C4-ontslagformulier zien, waarop het museum heeft aangegeven dat je voor hen een artistieke prestatie hebt gedaan.

‘Dankzij 1bis is het aantal artiesten dat bijdraagt aan de sociale zekerheid enorm toegenomen’, zegt Liesbeth Dejonghe van Overleg Kunstenorganisaties (oKo). ‘Tegelijkertijd kwam er een enorme druk op de werkloosheid door het misbruik. Denk bijvoorbeeld aan kunstenaars die niet in opdracht, maar uit eigen initiatief werken. Zij vallen strikt genomen niet onder het sociaal statuut en kunnen dus niet genieten van de gunstige werkloosheidsregels. Toch werd dat geprobeerd.’

Een andere vorm van misbruik van 1bis is de invulling van het begrip ‘artistieke prestatie’, dat vaag werd omschreven als ‘de creatie en/of uitvoering of interpretatie van artistieke werken in de audiovisuele en de beeldende kunsten, in de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater en de choreografie’. Jan Timmermans, directeur van zakelijk adviespunt Kunstenloket, erkent de vage definitie als mogelijke bron voor misbruik, maar ziet ook de noodzaak van die vaagheid. ‘Wat is een sluitende definitie? Ik weet het niet. Kunst evolueert voortdurend. Je moet daarom oppassen met definities. Want de kans bestaat dat je te behoudend bent en dan sluit je bijvoorbeeld iemand als bloemsierkunstenaar Daniël Ost buiten.’

Een brede definitie is nodig, maar zet ook de deur open voor niet-kunstenaars. Bijvoorbeeld voor hondenkappers, als we de media mogen geloven. Want keer op keer kwam dat beroep terug in de berichten over misbruik, al kent niemand een concreet praktijkgeval. Het indianenverhaal lijkt slechts gebaseerd op een uitroep tijdens een Waalse infosessie: ‘Straks kunnen hondenkappers ook onder 1bis werken!’ Het andere, veelgenoemde voorbeeld van de poetsdame, is volgens De Coninck wel waar: ‘We hebben concrete dossiers van buitenlandse firma’s die bij een theaterzaal alle werkzaamheden – van poetsvrouw over technicus tot acteur – opgaven als artistieke prestaties.’

Ook klachten over ambachtelijke en technische activiteiten die als artistiek werden opgegeven, lijken te kloppen. Het bedrijf Profiel bijvoorbeeld, dat kunstwerken restaureert, zag opdrachten aan zich voorbijgaan doordat concurrenten restauratiewerk als artistieke prestaties opgaven. Dat levert lagere loonkosten en daarmee een flink prijsvoordeel op, want als je artistieke prestaties levert, kan je werkgeverskortingen en het lagere btw-tarief van 6% toepassen. Profiel procedeerde vanwege die oneerlijke concurrentie en haalde zijn gelijk.

 

ARTISTIEKE SCHEMERZONE

Wanneer het woord ‘misbruik’ valt, wordt in dezelfde ademzucht vaak de vereniging SMartBe genoemd. Via SMartBe kunnen kunstenaars makkelijk hun administratie en contracten regelen, door de vereniging te laten optreden als opdrachtgever of als SBK. De vereniging telt bijna 55 000 leden, van wie in 2012 ruim 17 000 leden minstens één contract via SMartBe lieten lopen; in totaal werd dat jaar meer dan 100 miljoen euro via SMartBe gefactureerd.

Met dat soort aantallen kan je makkelijk stellen dat hoge bomen nu eenmaal veel wind vangen. Maar volgens Servaas Le Compte van vakbond ACV-Transcom Cultuur vangt SMartBe die wind doordat het er ‘bijzondere lezingen’ van artikel 1bis op nahoudt: ‘Iedereen is volgens hen kunstenaar: psychologen, ambachtslui, de man die deze tafel heeft gemaakt en degene die dat bloemstuk in elkaar heeft gestoken.’ De vakbondsman zegt dat SMartBe eerder al toegaf dat ze misschien een vrij brede interpretatie hanteerden: ‘Vrij breed is dan natuurlijk het eufemisme van het jaar.’ Eric Lauwers, directeur van de Professionele Vereniging voor Creatieve Beroepen, de belangenvertegenwoordigingstak van SMartBe, ontkent echter alle misbruik bij de vereniging: ‘Er is vast en zeker misbruik, maar wij hebben het nooit gezien.’

Dat de vakbonden en SMartBe niet samengaan, is al jaren bekend. In 2010 kwam zelfs een pamflet uit van de drie vakbonden ACV, ABVV en ACLVB, waarin ze zeiden dat het ‘niet smart’ was om met SMartBe in zee te gaan. Wanneer je werkt zonder arbeidscontracten, zoals bij artikel 1bis, geldt het arbeidsrecht niet. De vakbonden wijzen naar SMartBe, en waarschuwen voor het risico dat je financieel wordt uitgeknepen en minder rechtszekerheid hebt als je via hen werkt. Vanzelfsprekend worden beide zaken door SMartBe ontkend. Overigens pleit de vereniging juist voor toepassing van het arbeidsrecht op artikel 1bis, maar ‘daarover zwijgen de vakbonden wijselijk’, aldus Lauwers.

De twee partijen kennen elkaars argumenten en weten die inmiddels makkelijk te weerleggen. Zo zegt Le Compte dat zo’n 20% van de artistieke C4-ontslagformulieren die hij onder ogen krijgt, helemaal niet gaat over kunstzinnige activiteiten. En die komen praktisch allemaal van SMartBe. Je vult er namelijk zelf je contract in en kruist aan of het artistiek is of niet. Het contract wordt ondertekend door jou en de opdrachtgever, en passeert nog een SMartBe-adviseur, maar in principe bepalen jij en de opdrachtgever of het werk ‘artistiek’ is of niet.

De vakbondsman toont als bewijs van misbruik de SMartBe C4-formulieren van een belichter en een dansleraar. Voor Lauwers is het echter makkelijk te ontkennen dat dat misbruikvoorbeelden zijn, want het zijn activiteiten die zich in de artistieke schemerzone bevinden: in principe zijn ze niet artistiek, maar ze kunnen het wel zijn. Een belichter hoeft niet slechts een lichtshow uit te voeren: hij kan die show ook creëren. Een danser kan zelf een choreografie uitdenken en vervolgens aanleren. Of meedansen in de eindopvoering.

Voor Le Compte gaat het vooral om verantwoordelijkheid nemen: ‘Ik krijg bijvoorbeeld een erfenis en gebruik dat geld om via SMartBe een langlopende werkloosheidsuitkering te regelen. Ik doe alsof ik een artistieke prestatie heb gedaan, betaal mezelf via een van de constructies van SMartBe, regel zo het artistieke C4 en herhaal dat een paar keer, zodat ik mijn uitkering behoud. Niemand die me controleert. Het bedrijf is puur op winst uit.’ Volgens Lauwers is die constructie, die Muylaert van ACOD het ‘kopen van een C4’ noemt, onzin: ‘Als we daarvan lucht krijgen, dan sluiten we het lid uit.’ Ook de winstmaximalisatie wijst hij van de hand: ‘Andere kunstenaarsinterimbureaus zijn onderdeel van grote multinationals met aandeelhouders, bijvoorbeeld de Randstad Holding en de T-groep, maar krijgen nooit die kritiek. Wij steken echter onze nek uit en verdedigen onze leden.’ Bij SMartBe worden op elk factuurbedrag 6,5% werkingskosten berekend. Alle winst wordt volgens Lauwers gebruikt voor de werking, maar vooral voor de verbetering van de dienstverlening, zoals voorlichting, onderzoek en belangenbehartiging.

 

DUBBELE CIJFERS

Dat er misbruik is gemaakt van de voordeelregels, is duidelijk. De omvang van het misbruik echter niet; daar is volgens De Coninck nooit onderzoek naar gedaan. Ook op basis van cijfermateriaal kom je moeilijk tot die conclusie. Het is immers niet duidelijk hoeveel kunstenaars België daadwerkelijk telt; de rechtmatige doelgroep is dus moeilijk af te bakenen. Toch duiken er regelmatig berichten op over grootschalig misbruik, waarbij allerhande cijfers worden gebruikt, en naar het Brusselse Gewest wordt gewezen.

Bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) is het aantal kunstenaars voor wie werkgevers bijdragevermindering opgaven, bijna verdubbeld: van 7233 in 2004 naar 13 201 in 2012. Kosten voor die bijdragevermindering? 7,6 miljoen in 2004, 15,7 miljoen in 2012. De grootste groei ligt echter niet in Brussel, maar in Wallonië. Daar steeg de bijdragevermindering voor kunstenaars met 161% in de periode 2004 tot 2012. In Brussel is die groei 138%, Vlaanderen blijft ver achter met 29%. Let wel: de bijdragevermindering geldt voor alle kunstenaars die onder het werknemerstatuut vallen, niet alleen voor kunstenaars die werken onder 1bis. Ook geldt één bijdragevermindering niet voor één kunstenaar. Kunstenaars werken namelijk vaak voor meerdere opdrachtgevers, waardoor meerdere opdrachtgevers voor één kunstenaar bijdragevermindering kunnen opgeven.

Over kunstenaars met een werkloosheidsuitkering doen ook geruchten de ronde. Dat aantal is de afgelopen tien jaar namelijk verdubbeld volgens de een, verzesvoudigd volgens de ander. De RVA zelf, die werkloosheidsuitkeringen controleert en erkent, houdt het echter op één verdubbeling, namelijk van 4705 in 2004 naar 9508 in 2013. Brussel is hier wel het gewest met de grootste stijging. Het aantal kunstenaars in de werkloosheid steeg er met 132% tot 4608 in 2013. Wallonië had er 2359 in 2013, een stijging van 118% ten opzichte van 2004. Vlaanderen blijft met 2541 kunstenaars in de werkloosheid in 2013 ook daar ver achter, ondanks een forse groei van 55%.

De cijfers zijn verdubbeld. Zoveel is duidelijk. Maar dat staat niet gelijk aan misbruik. Dat benadrukt ook de minister van Werk. Een werkloosheidsstijging was sowieso al voorspelbaar: de afgelopen tien jaar is de artistieke markt er niet vrolijker op geworden, met gesloten instellingen, teruglopende budgetten en een drang naar flexibilisering. Daarnaast kost het ook tijd om de complexe wetgeving bekend te maken bij de doelgroep. Desondanks verklaren die argumenten slechts deels de explosieve groei van de bijdrageverminderingen en uitkeringen. Dat hier misbruik om de hoek komt kijken, kan dus bijna niet anders. Zelfs kunstenaarsvereniging NICC beaamt dat: ‘Er wordt veel over geroepen en objectief onderzoek ontbreekt,’ zegt Josine De Roover, ‘maar ook bij ons fronsen de wenkbrauwen bij de cijfers.’

 

EIGENZINNIGE INTERPRETATIES

Terwijl stemmen opgingen om alle voordeelregels gewoon af te schaffen vanwege het misbruik, presenteerde de Nationale Arbeidsraad in 2010 een advies waarin zij pleitte voor een duidelijker omschrijving van het begrip ‘artistieke prestatie’. Dat zou al een groot deel van het misbruik moeten terugschroeven. Met het advies werd echter niets gedaan. Alhoewel, de RVA besloot daarop zelf, op geheel eigenzinnige en progressieve wijze, de werkloosheidsregels te verscherpen, door in een handvol infobrieven de wetsteksten te voorzien van eigen interpretaties. Le Compte: ‘Dat mag de RVA met haar controlerende bevoegdheid helemaal niet doen. Natuurlijk mogen ze wel interpreteren, maar dat was gewoon de wet herschrijven.’

De RVA wilde vooral de voordeelregels beperken tot artiesten die werken in het spektakelbedrijf. Want dat is natuurlijk makkelijker controleerbaar. Als musicalartiest bewijs je namelijk makkelijker wanneer je hebt gewerkt dan als schilder. RVA legde ook de nadruk op de locatie. Deed je als acteur bijvoorbeeld een performance in een museum? Of speelde je mee in een toneelstuk in een parochiekerk? Grote kans dat de RVA het dan niet accepteerde als geldige prestatie voor de berekening van het aantal gewerkte dagen. Zo verhoogde de RVA dus de drempel tot de uitkering. Bovendien voerde de RVA de bewijslast op. Waar je vroeger met je artistieke C4-ontslagformulier in principe genoeg kon aantonen, moest je nu een compleet dossier opbouwen, compleet met affiches en persartikels over je prestatie. Op basis van dat dossier keek de plaatselijke RVA-inspecteur na of je aan alle voorwaarden voldeed. ‘Met alle respect,’ zegt Liesbeth Dejonghe van oKo, ‘maar ik geloof dat je dat beter laat doen door mensen die verstand van de sector hebben.’

De gebrekkige kennis van RVA-medewerkers wordt vaker benoemd, evenals die van de medewerkers van tewerkstellingsorganisaties VDAB, Actiris en Le FOREM. De Brusselse kunstenaar Axel Claes kan daarover meepraten: ‘Bij de RVA gaan ze gewoon een standaard vragenlijst af en bij Actiris ben ik inmiddels aangekomen bij mijn negende consulente. Ik moet telkens opnieuw mijn hele dossier doornemen. De ene consulent moet ik daarbij echt alles uitleggen, terwijl de andere wel de regels kent.’ Aanleiding voor de brutaliteit van de RVA was de plaatselijke wisselvalligheid die misbruik mogelijk maakte. In Vlaanderen waren de inspecteurs bijvoorbeeld te streng en kreeg je niets gedaan. In Wallonië en Brussel waren ze opvallend milder. Daarnaast maakte het ook verschil van stad tot stad, van dag tot dag, wat het oordeel van de RVA was.

Vooral in Brussel kon je het best aankloppen voor een werkloosheidsuitkering, zo klinkt het in de wandelgangen. Want daar kon je als scheppend kunstenaar nog gebruikmaken van de cachetregel en het neutralisatievoordeel, wat indruiste tegen de wetsteksten en niet gebeurde in de andere regio’s. Uiteindelijk had Brussel in juni 2013 4608 kunstenaars in de werkloosheid. Een opvallend groot aantal, aangezien Wallonië en Vlaanderen samen op 4900 werkloze kunstenaars uitkomen. Die regionale verdeeldheid wilde de RVA stopzetten. Met de verstrenging haalde de RVA zich echter de woede van vele kunstenaars op de hals. Dat culmineerde in ruim 200 processen bij de Arbeidsrechtbank, waarover nog altijd niet het laatste woord is gevallen.

In 2013 werd meer dan ooit duidelijk dat de koek op was voor het kunstenaarsstatuut. Inmiddels had de Nationale Arbeidsraad een meer doordacht advies gegeven, dat de bron vormde voor de volledige aanscherping van het kunstenaarsstatuut. Daarin werd onder andere voorgesteld de twee luiken op elkaar af te stemmen en een kunstenaarsvisum in te stellen. Maar of de daadwerkelijke aanscherpingen gaan werken, dat is nog de vraag.