Dansconcert

Kunst en Cultuur 23 Apr 1969English

item doc

Vanuit de totale geluidloosheid groeit deze nieuwe dansavond van Béjart over de ‘stiltes’ van Webern, de ‘geluiden’ van Xenakis en Fukushima tot de lyrische klank- en woordontboezemingen van Monteverdi en René Cha. Een avond verdeeld over vijf balletten van uiteenlopende aard, die toch ergens een totaliteit vormen.

Eerste beweging was een muziekloos Preludium voor zes dansers. De ademhaling, het gehijg van de dansers, het gekraak van de plankenvloer, en af en toe ook handgeklap vormen een soort muzikaal stramien waarop bewegingen staan, collectief gechoreografeerd, als een soort bloemlezing uit Béjarts gebarenwoordenschat.

Het tweede werk is een strikte pas-de-deux op vijf stukken voor strijkkwartet van Webern (Opus 5 uit 1909). Béjart, belichaamd door Marie-Claire Carrié en Jorge Donne, leunt misschien een beetje te sterk aan tegen de partituur. De choreografie is op deze manier weinig in staat autonoom te groeien en met de klankstructuur te contrasteren: ze staat of volledig los van Webern of wordt erdoor opgeslorpt. De Balanchiaanse aanpak van Webern is bij mij echter zo’n overweldigende herinnering dat ik er mij moeilijk van kan losmaken, al moet ik toegeven dat dit wel een sterke brok is en een gedeeltelijk ook overtuigende poging om tot een choreografische volheid te komen.

De Variaties (opnieuw op werk van Webern, Opus 27) steunt op één idee: een oudere danseres (de 49-jarige Rosella Hightower, nu danspedagoge maar vroeger ster van het Ballet du Marquis de Cuevas) ontmoet in een plastische evolutie een jonger facet van haarzelf (vertolkt door de piepjonge dochter van Hightower, Dominque Robier). Het werk heeft de kwaliteiten en de beperkingen van de oorspronkelijke opzet.

Iannis Xenakis benut, gebruikt, misbruikt, mishandelt zelf een instrument (een cello) in zijn Nomos Alpha. Paolo Bortoluzzi (in een choreografie van Béjart) doet nagenoeg hetzelfde met de partituur van Xenakis: uitbuiten, uitspelen, ironiseren, soms ridiculiseren van de klanken. Een briljant gamma van uiterst korte en acrobatische sequensen die alle mogelijkheden van de danser benutten en in het licht zetten. Maar ook hier krijg je de indruk dat Béjart doorheen deze virtuositeit een beetje zijn danser ‘misbruikt’. De cirkel is rond: Xenakis de cello; Bortoluzzi Xenakis; Béjart Bortoluzzi…

Het minst geslaagde moment van de avond heet Hi Kyo een soort parafrase op de -situaties, gedanst door de vier Japanse dansers uit de groep. Dit soort, ietwat nadrukkelijk symbolisch geladen theatraal gedans doet terugdenken aan vroegere werken van de choreograaf (Orphée, Symphonie pour un Homme seul…) Dit stadium lijkt (leek) nu getranscendeerd door een veel rijker uitspreiden van zijn spectaculair kunnen in zijn shows enerzijds en door, anderzijds, een veel modernere aanpak van het drama. Hiervan krijgen we weer een schitterend voorbeeld met Lettera Amorosa op muziek van Monteverdi en een gedicht van René Char. Twee citaten omschrijven het best dit zeer mooie werk: “Il n’y a pas une part de vous qui ne m’attire avec un invincible amour” (Char) en: “On fait la choréographie à deux, comme l’amour” (Béjart zelf in het programmaboekje dat nog een paar andere frappante uitlatingen van de choreograaf bevat). Dit laatste citaat slaat op de samenwerking tussen de danser en de choreograaf die het wezen uitmaakt van de choreografie, althans voor Béjart. Lettera Amorosa is een choreografische liefdesbekentenis van een choreograaf aan een danser, Jorge Donne, die en het ‘onderwerp’, het ‘voorwerp’ en de ‘verantwoording’ is van dit ballet. Naast hem evolueren twee vrouwen en twee dansers, en de vertolkster van Monteverdi, de prachtige matrone Maryse Patris. Al deze elementen waaraan men de poëzie van Char moet toegeven (al te droog gereciteerd door Béjart zelf), en improvisatiemomenten, choreografisch zowel als muzikaal. Het zijn brokstukken afkomstig uit verschillende tijdssferen (Monteverdi en Char), uit verschillende geestessferen (gestructureerde choreografie naast improvisatiebewegingen), met verschillende contrasterende effecten (de theatrale Renaissance-kledij van Maryse Patris; de wit-zwart collants van de dansers; de naaktheid van Donne) die niets met elkaar te maken hebben, maar toevallig samenkomen, in dit fictieve universum van Béjart én van de scenische ruimte (van het Koninklijk Circus). Aleatorisch samentreffen van elementen die door hun contradictorische zelfstandigheid en hun dwingende motor (de ontwerper) ook samen passen. In het samenspel van elementen die samenhoren tot een (zijn) heelal; in zijn liefdesbekentenissen aan de verschillende onderdelen van het geheel (“les parts de vous” waarover Char het heeft); in dit creatief uitleven van zijn ‘eclectisme’ is Béjart misschien nog nooit zo oprecht en zo simpel zichzelf geweest. Beslist een hoogtepunt.

Dubuffet schreef in zijn Asphyxiate Culture: “C’est à cause, sans doute, que le mythe de la culture est si bien accrédité, qu’il survit aux révolutions.” Volledig toepasselijk is dit op het Cubaanse Ballet zoals het deze week zichzelf voordeed te Brussel, in het kader van de ‘Dansmaanden’. Waarom wil een land zoals Cuba per se een ballet bezitten? En waarom willen de Cubanen ook nog zó’n ballet hebben? Na de opvoering van Giselle en de avond met hedendaagse (?) balletten gezien te hebben, kan men hiervoor maar één antwoord vinden: omdat ‘ballet’ in hun ogen iets te maken heeft met ‘cultuur’, en omdat ze menen dat ze daarop ook recht hebben. Wij kunnen hen dat plezier natuurlijk moeilijk weigeren. Maar toch zou ons enthousiasme - “ook zij doen mee aan de culturele traditie van West-Europa!”- hier zijn hypocriet masker dienen af te leggen. Ik hou mijn hart vast; wie weet binnenkort willen misschien alle jonge Afrikaanse staten ook hun eigen Giselle dansen om er mee te komen pronken op de scènes van het oude Europa. Pijnlijk.

Ein Schluck Erde heet het toneelstuk dat Heinrich Böll schreef maar dat tot nog toe zonder veel bijval tweemaal in Duitsland opgevoerd werd. Het werd dezer dagen in Bamberg gemonteerd door Otto Schmidt nadat ongeveer zeven jaar terug de Düsseldorfer Stroux er duchtig zijn vingers aan verbrandde. Volgens de pers kon ook het Bamberger Theater niet overtuigen.