Dear Noel

Kunst en Cultuur 19 Apr 1973Dutch

item doc

Af en toe, en ik dacht eigenlijk; nu meer dan ooit, kan het een ware behoefte zijn om te weten dat het theater bestaan heeft. Gewoon nog eens te beseffen dat er ooit eens toeschouwers geweest zijn die van een perfect-geslaagde opvoering hebben kunnen genieten. Zoiets – een gewoon tastbaar bewijs dat het theater bestaat – kan natuurlijk het best aan de hand van een klassieker. Principieel wel, maar in de praktijk moet je helaas altijd opnieuw weer – tot vervelens toe – constateren dat het juist daar is dat de grootste mislukkingen gebeuren. Waar de verwachtingen te hoog zijn (zoals bij de klassiekers), is de ontgoocheling altijd in verhouding. De ontgoocheling die uit een à peu près-opvoering van een meesterwerk groeit is soms zo groot, en kan met de opeenstapeling over de jaren heen, zo onverdraaglijk worden dat herhaalde blijde verwachtingen in een continuo van bittere wrok omslaat. Zou het misschien om die reden zijn dat men het meer en meer probeert met mindere grootheden? Dat men poogt om terug aan te knopen met wat eens is geweest, dat men uit de verloren dynamiek van gisteren via een zorgvuldig reconstitutiewerk tot een nieuwe vitaliteit, bruikbaar voor de dag van vandaag, tracht te komen? Noel Coward, wie zou het gedacht hebben, schijnt voor deze functie in aanmerking te komen. Voorzichtig, maar regelmatig worden zijn komedies uit de jaren twintig en dertig terug opgevoerd. ‘Stijloefeningen’ zegt men een beetje verontschuldigend wanneer een gesubsidieerd gezelschap een van zijn stukken op het repertoire zet (zoals bijvoorbeeld het National Theatre, met Hay Fever bij de start van het gezelschap, nu tien jaar geleden). Het begrip ‘stijl’ is ondertussen uitgegroeid tot een van de markantste kentekenen van de jaren zeventig. Het is de rationeel-theoretische ondergrond van het fenomeen nostalgia, waarvan de bovenbouw uiteraard modieus-commercieel kan worden genoemd. De diepere motivering moet echter gezocht worden achter de volgende redenering: hoe exacter, hoe radicaler, hoe getrouwer we opzoeken, terugzoeken, weervinden wat in het nabije verleden om een of andere reden als zinvol ervaren werd, hoe beter en vernieuwend we kunnen bouwen aan deze tijd. Het is, zo je wil, de revolutionaire tactiek van de schijnbaar a-politieken.

Momenteel zijn er twee shows, in Londen en in New York, die teksten van Noel Coward gebruiken om er een soort collageopvoering van te maken. Oh Coward! in New York is een soort cabaret littéraire, zoals die bestonden in het begin van de jaren vijftig (en zoals er in Vlaanderen nog regelmatig worden geproduceerd): twee acteurs en één actrice entertainen de toeschouwer een hele avond lang met een liedje, een tekstje, een fragment uit een stuk, een dagboeknotitie… Het bizarre van de onderneming is dat dit gebeurt voor Coward, een boulevard-auteur. Als resultaat krijg je dus geen ernstige rituele hulde aan de Literatuur en petit comité opgevoerd door een trio bewonderaars van een literaire grootmeester, maar wel een soort analyse van het burgerlijk theater. Dit zat er in New York zonder veel diepte in, en werd in de Londense voorstelling, die Cowardy Custard heet, heel wat consequenter doorgevoerd. Hier kwamen vooral de stilistische aspecten bijzonder goed tot uiting, vooral op de manier waarop de collage van de teksten een prachtig equivalent vond in de caleidoscopische mise-en-scène van Wendy Toye. Het was er allemaal, behalve de acteurs, die in deze hooggeraffineerde wereld rondliepen als kwajongens. Althans die indruk had je als toeschouwer, want eigenlijk ging het hier om een groepje eerder jonge acteurs die speelden in de traditionele stijlloze stijl van de jaren zestig en zeventig. Stilering in beweging, in het dragen van top hat en evening dress, in het naproeven van een repliek tussen porte-sigaret en champagneglas zijn allemaal stijlkenmerken die – uiteraard – niet meer zo courant zijn in het moderne theater. De afwezigheid van deze stijltekens deed des te meer de noodzakelijkheid ervan aanvoelen. Maar vermits het zowel in Cowardy Custard als in Oh Coward! gaat om essayistisch toneel, kun je als toeschouwer beslist evenveel genieten van de tekorten als van de kwaliteiten. De laatste meestal over heel de lijn toe te schrijven aan Noel Cowards aanwezigheid temidden van het modernisme.

Op slag ben ik Coward gaan lezen en herlezen. Ook zijn memoires. Opvallend daarin, vond ik, was zijn discretie. Hoe hij elegant veel weet te verzwijgen. Zijn bitsigheid en de scherpe toon verbazen me minder. Het is de afstand waarmee hij middenin de clichés en de routine van zijn tijd in theater, musical, film en songwriting, de dissonanten weet te doen klinken. Met dezelfde scherpzinnigheid beschrijft hij zichzelf, en het is toch wel een – eerder aangename – verrassing iemand in een autobiografische zichzelf zo onmeedogenloos te zien situeren. Bovendien is dit leven van de eerste tot de laatste pagina doordrongen van het theater, het theatrale. Nog iets dat zeldzaam wordt.

Deze karakteristieken vind je terug in Cowards beste theater: de kunst om in een zeer conventionele context (dat van het boulevard-theater) de meest originele accenten te doen weerklinken; de intelligentie om op het meest afgezaagde een originele blik te werpen (de afstand); de knapheid om op de verschraalde thematiek van het koppel met alle varianten hierop een ontluisterende neventhematiek aan vast te koppelen. Coward is de onaangepaste, die zich bijzonder goed, op elegante, geraffineerde, hypergestileerde manier aanpast om aldus zijn onaangepastheid beter in de conventie te doen uitkomen (en er zich op die manier ook in te doen aanvaarden). Dat herinnert er ons aan dat Noel Coward een homoseksueel is van vóór de integratie, een homoseksueel die zich enkel maar via persoonlijk brio, hyperraffinement, stilering, met andere woorden via het theater kon doen aanvaarden in het Groot-Brittannië uit de jaren twintig, dertig en veertig. Noel Coward of de perfecte onaangepastheid in de aangepastheid. Het uitstekende oefenterrein voor deze koorddanserij bleek de boulevardkomedie, het theater van het man-vrouwpaar.

Een verbluffende demonstratie van dit theater is de opvoering in Londen van Private Lives, in een regie van John Gielgud. Gespeeld door een viertal acteurs als een echte partituur. In scène gezet door Gielgud als een mooi abstract afleesbaar psychologisch gebeuren. En in beeld gezet door Anthony Powell (het volledig art-deco decor betekent in deze tijd meer dan zo maar een illustratie van een voorbije stijl, de perfectie ervan betekent een ware affectieve schok). Doorheen heel deze figuratieve abstractie waar het theater van Coward een mooi voorbeeld van is, en deze voorstelling een heldere demonstratie, waait een golf van tederheid, zachtheid, gevoeligheid die misschien vroeger tot Cowards belangrijkste kenmerken kon aangevoerd worden. Vandaag de dag contrasteert dit volledig met de hardheid, de gladheid, de staal-karakteristieken van de ‘onmenselijke’ boulevard-theatermechanismen, waardoor deze sensibiliteit pas haar volle betekenis krijgt. De bitter-sweetness van Coward ligt niet waar ze nadrukkelijk aangeduid wordt. Ze is onderhuids aanwezig als een continue, zachte kreet van niet-aangepastheid, die af en toe hoorbaar wordt. En meestal gebeurt dat dan ook in een moment van stilte, waar de tijd op de scène plots stilstaat, waar muziek opflakkert uit de duisternis van de onvervulde. Wie had ooit gedacht dat we de abstractie van Coward zouden gaan ontdekken? Dat zijn lyrisme ons zou verrassen?

P.S. Bij het schrijven van deze bespreking verneem ik dat Noel Coward overleden is. Zo wordt mijn revaluatie jammer genoeg een postume hulde.