Het Britse ballet: een mooie vorm van beschaafd perfectionisme

Kunst en Cultuur 20 Sep 1973Dutch

item doc

De eerste balletopvoering waar ik ooit naartoe ben geweest was een performance van het Sadler’s Wells Theatre Ballet, een voorloper van het huidige Royal Ballet. Op het programma stond Pineapple Poll van de pas overleden choreograaf John Cranko, dat dat toen pas gecreëerd was, en een repertoirestuk, The Rake’s Progress in de choreografie van Ninette de Valois (niet met de partituur van Stravinsky, maar van Gordon). Op mij maakte allemaal een grote indruk. Een paar jaren tevoren was ik al even sterk onder de indruk van The Red Shoes van Powell en Pressberger, waarvan een belangrijk deel bestaat uit een ballet van Robert Helpmann. Weer eens Brits ballet in een typische Britse film (die op het programma staat van het Filmmuseum tijdens Europalia). Sedertdien maken alle Britse balletopvoeringen een gelijkaardige indruk op mij. Of ze nu slecht zijn of prachtig, of het nu gaat om een professioneel gezelschap als het Royal Ballet of om de probeersels van experimentele groepen; of het nu gaat om klassiek, romantisch of modern ballet, telkens weer heb ik eenzelfde gevoel als zovele jaren terug, toen ik voor het eerst ballet en meteen ook Brits ballet zag. Er is iets aan de hele Britse balletsfeer dat ik nooit goed had kunnen definiëren en waarvoor ik eigenlijk pas vandaag een voorzichtige term ‘morbide’ zou gebruiken. Meteen wil ik eraan toevoegen dat ik deze benaming niet pejoratief bedoel. Het Britse ballet heeft voor mij – en nu herinner ik mij dat dit gevoel ook vastzat aan mijn allereerste ervaring – iets weemoedigs. Daarom misschien dat de Britten zo’n uitstekende vertolkers zijn van de romantische repertoirestukken. Het gevoel van het ‘uitsterven’ (een kernpunt van het romantisch ballet dat doordrongen is van sylfiden en wederkomsten uit het hiernamaals), van het uitbloeden. (Tiens, terloops, vampierengeschiedenissen en horror-films gaan daar ook dikwijls over.)

Bij de Denen en de Russen (de beide andere grote specialisten van het romantische ballet) lijkt het allemaal al vlug ‘anachronistisch’, je ziet het stof erop liggen. Dat het onaangepast is aan deze tijd is een vervelend knelpunt in elk van hun uitvoeringen, hoe perfect die ook mogen zijn. Bij de Britten, en vooral die van het Royal Ballet, lijkt de omgang met het verleden een vanzelfsprekendheid. De oude dingen worden met tederheid en liefde gekoesterd, en traditie betekent in Engeland altijd zoiets als het ‘levendig’ houden van de dingen uit het verleden. Met bewondering, en met een aanstekelijk enthousiasme kan men in Londen meemaken hoe een begrip als traditie sprankelend gehouden wordt door een gevoel van warmte waarmee een traditie, niet ‘in ere gehouden wordt’, maar gekoesterd wordt. In het Engels heet dat cherished, door liefde omhuld. Zoiets is mooi om mee te maken. Al noemt men het dan morbide.

‘Morbide’ betekent in deze belichting een zeer speciale en zeer unieke bekommernis om een levenselegantie uit het verleden. Ik geloof dat ballet voor de Engelsen iets als een soort heimwee naar andere, meer geraffineerde levenswijzen moet zijn. Met terzelfder tijd het bewustzijn dat dit verleden dood is, of op z’n minst aan het uitsterven.

Engelse danser dansen op een perfecte manier de klassiekers. Misschien niet zo briljant als de Russen (of de Denen), maar met, naar mijn gevoel, beslist meer zuiverheid. Ook wanneer ze briljant zijn – en ze zijn het vaak – lijkt hun techniek vanzelfsprekend en bescheiden. Het mooiste voorbeeld hiervan geeft Margot Fonteyn, die van haar zelfzekerheid nooit een exhibitionistische show maakt, maar de onderbouw voor een pastel, een aquarel. À la Turner. Zo zie ik graag de repertoirestukken van Tsjaikowsky, van Adam of Glazoenow. The Sleeping Beauty in een herwerkte choreografie van Kenneth MacMillan – dat op het Europaliaprogramma prijkt – zal zonder twijfel enkele van deze kwaliteiten demonstreren, al zullen die hier wel in het kader van een luidruchtige show zijn ingebouwd. Ik zag deze versie gedanst door Duitse dansers in 1967 te Berlijn, waar MacMillan het werk creëerde in dezelfde decors en costumes. Als men dan toch de avondvullende baletten van Tsjaikowsky wil opvoeren in grote mise-en-scènes, dan voor mijn part zo keizerlijk mogelijk! En dat is hier wel degelijk het geval.

Al deze kwaliteiten die de Engelse dansers tentoonspreiden in hun benadering van het klassieke repertoire – en in hun nieuwe choreografieën door het klassieke idioom geïnspireerd worden – slaan over in tekorten als het om modern ballet gaat. Wat zeer sterk gewaardeerd moet worden is vanzelfsprekend hun grondige interesse voor het hedendaagse ballet. Londen is beslist de hoofdstad van het moderne ballet voor het westelijk halfrond. De hele winter door wordt men er geïnformeerd, ook de vele kleinere Amerikaanse gezelschappen treden er regelmatig op. En ook het Ballet Rambert, het Royal Ballet (en iets minder) het London Festival Ballet hebben een interessant uitgebalanceerd modern repertoire. Alleen vind ik altijd dat ze in hun benadering van het hedendaagse ballet erg gehandicapt zijn door hun ‘gebrek aan vitaliteit’. Het is altijd een beetje loom, ook als het perfect is uitgevoerd. Ballet is altijd iets (half)doods. En de karakteristiek van morbiditeit neemt dan in deze context soms macabere aspecten aan. Dans is voor de Engelsen nooit een levende kunst. Nooit zoals bij de Amerikanen bijna altijd het geval is, een kunst van de levenslust! Dans in Engeland is iets etherisch – vaak cerebraal. En om dit laatste te compenseren doen ze, jammer genoeg dikwijls, beroep op ‘dramatiek’. Alsof theatrale excessen het leven zouden kunnen oproepen. Het wordt er allemaal maar griezeliger op.

Deze strenge beoordeling komt natuurlijk omdat we de jongste twintig jaar zo sterk de Amerikaanse danskunst en haar unieke dynamiek zijn gaan appreciëren. En ook het fysieke aspect van de Amerikaanse dans (denk maar aan Jerome Robbins), het besef van lichamelijkheid, dat in de hedendaagse dans zo centraal staat (tot zelfs bij Béjart, die er als Fransman mee te worstelen heeft), is bij de Britten bijna altijd afwezig. De tastbaarheid van het lichaam, in of door de beweging, is iets dat ons in het westen blijkbaar ontsnapt. Het is alsof we geen lichaam hebben, en als we het dan toch moeten tot uiting doen komen, komt er altijd iets ‘pervers’ bij kijken. Nooit die vanzelfsprekendheid in het lichaam, waar de Amerikaanse dansers ons, in zovele verschillen stijlen mee overbluffen. Ja, we zijn nu eenmaal wat we zijn, in Europa. En ook de Britten kunnen daar niet aan ontsnappen, ondanks hun beschaafd perfectionisme.

Op het Europalia-programma staan verder twee moderne balletten van MacMillan Das Lied van der Erde, op de muziek van Mahler, in 1965 gecreëerd voor het Ballet van Stuttgart (MacMillan is zoals Cranko erg actief geweest in Duitsland, alvorens leider te worden van het Royal Ballet). Op hetzelfde programma De zeven doodzonden van de Kleinburger van Brecht en Weill, waarvan de Britse pers na de creatie deze zomer vooral de indrukwekkende nostalgische decors en kostuums loofde.