Fred Astaire: elegantie, charme, sophistication

Versus 1 Apr 1987Dutch

item doc

Ces esprits qui parlent au corps par le corps

Barbey d’Aurevilly

Elegantie

Elegantie slaat meestal op de kledij, en dan vooral op de manier waarop kleding gedragen wordt. De elegantie van Astaire is geheel verschillend van de elegantie van de dandy. De dandy is een durver; hij streeft originaliteit, exclusiviteit, excentriciteit na.(1) Daarom haat de dandy ook het uniform. Fred Astaire houdt van het uniform, ook al is dat dan het uniforme van de smoking. De dandy extrapoleert zijn kleding door overacting. Hij is in conflict met zijn omgeving, hij provoceert, tracht die omgeving naar zijn hand te zetten. Een elegante man als Astaire is in harmonie met zijn umwelt. Wat hij doet is: kleine toetsen leggen, een detail verschuiven, een lijn benadrukken. Hij is subversief en niet provocatief. Hij heeft een verhouding met de alledaagsheid: iedereen kleedt zich. Hij laat dan ook de elegantie zien van het gewone. Hij zegt: zo zou het ook kunnen. Zonder moeite, moeiteloos. “Free and easy.”

De dandy kleedt zich langdurig: hij bereidt zich moeizaam voor. Gedurende een paar uur kan hij zich inspannen, maar daarna dient die inspanning totaal genegeerd, vergeten. Bij Fred Astaire is er blijkbaar geen inspanning. Het gaat moeiteloos. Het is een ‘bij de dingen zijn’, niet ertegen ingaan.

Elegantie heeft niet enkele te maken met kleding – ook al is die er vaak het duidelijkste teken van. Het heeft te maken met een houding en een verhouding. Hoe ga ik om met de dingen uit het dagelijkse leven? De oneffenheden, de breuken, de moeilijkheden en obstakels die zich steeds opnieuw en op elk moment opdringen, worden niet genegeerd, maar als het ware getranscendeerd, erkend en geaccepteerd, en daarom worden ze tot op een ander niveau verheven.

Kijk bijvoorbeeld eens naar het verschijnsel ‘lopen’, zich bewegen, met mensen en dingen omgaan. In feite is het niet eenvoudig: voortdurend is daar de dreiging van het glijden, vallen, strompelen, struikelen, botsen. Een trap afdalen is helemaal niet zo vanzelfsprekend als het lijkt: het vergt coördinatie en elementaire elegantie. We hebben allen leren lopen en bewegen, maar het blijft een fragiele aangelegenheid waarvan we ons ten volle bewust worden wanneer er iets hapert aan het lichaam, rugpijn, een beenbreuk, kortademigheid…

Astaire kan de voorwerpen hanteren alsof het hem geen moeite kost, en daarenboven alsof het een waar genoegen is van de dagelijksheid om dat te mogen en te kunnen doen. Over een bank springen, en niet alleen in staat zijn dat te doen, maar het zo doen dat het lijkt alsof die bank speciaal ontworpen werd om erover te springen. De voorwerpen en de ruimte zijn een uitnodiging om ermee om te gaan. En hier bij Astaire in de perfecte omgang die de dans is. Alsof het hem geen moeite kost.

Maar dat lijkt alleen maar zo. Astaire kant zich niet tegen het systeem; hij treedt niet eens binnen in dit systeem. Helemaal anders dan een magistrale krachtpatser als Gene Kelly, de meester van het atletische gevecht met de dingen, de danser van het ‘corps à corps’, de brutale en sportieve confrontatie met de dingen.

Doorgedreven elgantie mondt uit in charme.

Charme

De oorspronkelijke betekenis van het woord ‘charme’ is magie, of magische kracht die de natuurlijk orde wijzigt. Pas in de tweede plaats betekent het woord verleidelijkheid. Wat men traditiegetrouw aan vrouwen toeschrijft, maar niet steeds zo hoeft te zijn (zo is het ook niet beperkt tot het vrouwelijk register bij Racine: “Je plaignis Bajazet, je lui vantai ses charmes.”) Het is een soort van hypnose, maar een hypnose die niet tot verlamming en volgzaamheid aanzet. Integendeel, het is een kracht die uitstraalt en tot iets ander aanzet.

Het is natuurlijk wel een soort van verleiding. Maar dan een heel zachtaardige, een tedere vorm van verleiding. Zonder eigenbelang of listige bijbedoeling. Het is een bijna moederlijke liefde. (In het Frans bestaat het onderscheid tussen ‘appas’: schoonheid die aantrekt, en ‘charme’: schoonheid die werkt dank zij een occulte, magische werking.) Astaire heeft charme: de macht van de goede tovenaar. Ginger Rogers danst onder zijn charme. Onder zijn impuls… Hij begint altijd, traceert een mogelijk patroon. Hij charmeert haar. Het gevolg is dat zij danst! Er is een opvallende transformatie van Ginger Rogers in de films van Astaire. Ze is niet bijzonder mooi, ze is niet bijzonder elegant, ze heeft eerder een – wat de Amerikanen noemen – plain verschijningsvorm. Dit is te constateren in de films zónder Astaire. Maar als ze met hém danst, dan wordt ze bijzonder mooi en elegant. Hij leidt natuurlijk de dans. Als het moet vangt hij haar tekortkomingen op. Maar hij dringt zich niet op. Integendeel schenkt hij haar een deel van zijn elegantie door middel van zijn charme. Hij houdt zich steeds op het achterplan in deze duetten. En al danst hij zoveel keer beter dan zij, toch kijken we naar haar en is Astaire de perfecte, veel betere schaduw die haar tot leven brengt. In de films komt het personage dat Rogers vertolkt onder de charme van Astaire, omdat ze verliefd is op zijn personage. Het personage dat Edward Everett Horton vertolkt is nooit gevoelig voor de charme van Astaire, en ook de omgeving blijft gevoelloos (en dat werkt komisch, ze zijn blind!). Immers, ze zijn niet verliefd op Astaire. Gene Kelly daarentegen zet de anderen tot mee-dansen aan. Dat is zijn kracht, zijn overreding. De liefdesduetten bij hem zijn echter steeds gekleurd door terughoudendheid, twijfel en weifelende gestiek.

Dit alles heeft iets te maken met de didactiek. Musicals gaan zo vaak, en gaan misschien wel uitsluitend over superieure vormen van didactiek. Er is een prachtig nummer in Swingtime waarin een dansles gedemonstreerd (gedanst) wordt. Wat wordt hier geleerd? Niet enkel het dansen, dat is tenslotte bijzaak, of aanleiding, of hulpmiddel. Wat er geleerd wordt, is elegantie, of beter gezegd, er wordt geleerd te leven. Het zijn levenslessen.

Er bestaat zoiets als een ‘politics of charm’. Toen men Noel Coward vroeg of hij de eeuwigheid wilde ingaan als schrijver van toneelstukken, als songwriter of nog als iets ander, antwoordde hij: ‘I hope I’ll be remembered for my charm!” Doch die kunst van de moeiteloosheid gebeurt niet zomaar vanzelf, is niet zo maar van nature gegeven, maar vooronderstelt een constante controle, een goede afstond met de dingen. De goede afstemming, de juiste balans gebeurt door ‘sophistication’.

Sophistication

Het is het opzetten van een vorm, het voortdurend in vorm houden, het vorm geven. Het is de techniek van de afstand, van de proporties. Het is helemaal ander dan ‘ironie’: een passieve, egocentrische afstand met de dingen en mensen. Sophistication is een mild, bruisend bezig zijn met de dingen.

Doch, zoals Astaire het ook zingt: ‘The world is in a mess.” Voortdurend dreigt de chaos, de vormeloosheid. Alle narratieve scènes buiten de dansnummers demonstreren die dreigende vormeloosheid: de wereld is vaak triviaal, dom, grotesk. Het gaat nooit zo ver zoals bij de Marx Brothers of in een screwballcomedy, waar de desorganisatie leidt tot een euforische destructiedrang. Hier naderen ze de regionen van het saaie, het logge, het glibberige, het kleverige.

Alle komische scènes in de Astaire-films hebben de karakteristieken van de traditionele komische genres: salonkomedie, slapstick-achtige burleske. Maar nooit wordt het echt een salonkomedie of slapstick of burleske. Alle elementen zijn als het ware aanwezig, maar er ontbreekt een vitaliteit, een tonus, het leven die de elementen zouden kunnen doen functioneren (en dat ligt niet enkel aan de regisseurs, draaiboekschrijver van de Rogers-Astaire-films). Alles is hier en beetje vertraagd. De niet gedanste scènes uit de films van Astaire en Rogers doen mij denken aan die kleverige brei uit Tati’s Les vacances de monsieur Hulot die steeds maar weer van zijn haak glijdt, en opgeraapt wordt en vastgehaakt, enzovoort. Astaire beweegt zich ook in deze wereld. Hij is geen superheld boven de banale alledaagsheid. Zijn magische kracht maakt het hem mogelijk eruit te stappen, zich eraan te onttrekken, en zijn partner met zich mee te trekken in die andere wereld, de wereld van de zang en de dans.

De sloomheid van de narratieve delen, de niet bijzondere teneur van de dramatische scènes hebben echter een wezenlijke functie. Het zijn ‘teasers’: we wachten op… het komt, nu… het zal gebeuren… het moet gaan gebeuren! En dan de dans.

Het universum van de dans is niet eens en voor altijd een veilig oord. Alsof Astaire er zich van bewust is dat alles relatief is, labiel, zo meteen in onevenwicht kan geraken, test hij eventjes uit. Is de muziek nog wel inspirerend genoeg, is de dans nog wel sterk genoeg, werkt het nog? Dit is de betekenis van al die vertragingen, die weifelende momenten, die ritartando’s. Zelf controleren of men de roes van de dans nog controleert. Niet alleen je laten leiden door de muziek – maar eventjes je laten drijven óp die muziek, en zien of je niet zinkt. Het onevenwicht erbij betrekken om eens te kijken of je niet uit je evenwicht raakt. Desnoods eens kijken wat het geeft als je op het plafond danst!

Dat Astaires kunst van de vergankelijkheid niet kan sterven, is vastgelegd. De mooie en unieke liefdesverhouding van Astaire met de dans en de film was precies dat hij het efemere leven, steeds door de dood bedreigd, vastlegde, niet in iets levensloos, maar in een herrijzenisverhaal. Als de filmgeschiedenis alleen al maar dat had voortgebracht, zou er reden zijn om te zeggen dat dit een zeer unieke vorm van kunst geweest is.

Aantekening voor een lezing over de kunst van Astaire-Rogers, gehouden in leuven, september 1983. Zie ook: “Fred Astaire en de musical”, Versus 3-1983.

(1) Barbey d’Aurevilly, Du Dandyisme (1861) Parijs (Editions d’Aujourdh’hui) 1977.