Alvin Ailey American Dance Theatre

De Nieuwe 14 May 1965Dutch

item doc

In de beginperiode van het Amerikaans ballet (voor de Tweede Wereldoorlog) moest het ‘eigen karakter van het Amerikaans volk’ in elk werk tot uiting komen. Dit nadrukkelijk en oppervlakkig amerikanisme kan men nog merken aan de titels werken van toen: Rodeo, Billy The Kid, Union Pacific… Maar deze periode duurde niet lang. Momenteel is de Amerikaanse dans een van de meest vitale ter wereld. Namen zoals die van Martha Graham, Agnes de Mille, Jerome Robbins en George Balanchine zijn uit de hedendaagse danswereld niet meer weg te denken. Verheugend is bovendien dat er voortdurend ook nieuwe namen bijkomen. Dit seizoen zagen we al een van die jonge choreografen, Merce Cunningham. Binnenkort, op het Holland Festival en aan onze kust, zullen we kennis kunnen maken met Paul Taylor.

American Dance Theatre, Alvin Ailey’s groep, is het eerste zwarte ensemble dat zich op een moderne dansexpressie toelegt. Dat is in menig opzicht belangrijk. Alle vertoonde balletten putten hun inspiratie uit het leven van de Amerikaanse zwarte. Ook de muziekkeuze is dit opzicht relevant, uitsluitend jazz en spirituals. De klemtoon op dit aspect is door de huidige omstandigheden goed te verklaren, maar het geeft aan Ailey’s dansexpressie een zekere verwrongenheid. In alle werken is een bepaalde ‘spanning’ aanwezig, een beetje een opdringerige problematiek, een soort tragische levensvisie, die tot in de lichtere deeltjes merkbaar is. Ailey komt op tegen het opgedrongen imago van een probleemloze zwarte, zoals die jarenlang in de Amerikaanse film, literatuur, in het theater… zichtbaar was. De neger was altijd een goedzakkig, eeuwig zingend en dansend wezen. “Nee, we zijn geen probleemloze mensen”, schijnt Ailey te willen zeggen in zijn werken. Menswaardig is hoe dikwijls een dansbeweging eindigt met het neervallen van de danser. Alleen is het te opzettelijk om echt te zijn: “De held ging aan zijn noodlot ten onder”. Deze tragische dansexpressie, die Ailey via zijn leermeesters Charles Weidman, Martha Graham en Hanya Holm van het vooroorlogse Duitsland heeft overgeërfd, is ook bij hem weinig overtuigend. En dat komt omdat dans op zichzelf helemaal niet tragisch of niet komisch te noemen is. Dans kan bij de choreograaf uit bepaalde ‘gevoelens’ groeien, maar dat is dan iets anders. Ook de toeschouwer kan deze of gene beweging komisch of tragisch vinden, maar dan is dat weer iets anders. Hier krijgen wij net dat omgekeerd fenomeen: de dansvormen op de scène zijn wel tragisch, maar ik krijg niet de indruk dat ze uit zo’n gesteldheid zijn gegroeid. Ze zijn té gemaakt, met allerlei middeltjes in die richting gestuwd (bijvoorbeeld dat vallen) en op een artificiële theatrale manier gefabriceerd.

De choreograaf hoeft voor mijn part niet meer te doen (!) dan te zijn. Te zijn zoals hij is. Te zijn in en door zijn bewegingen. “Je danse, donc je suis,” zingt Brigitte Bardot.

Dit valt bij Ailey misschien des te meer op omdat zijn zwarte dansers een gemakkelijkheid in hun bewegingen hebben die fel afsteekt tegen deze gecrispeerde, nevrotische choreografie. Als Ailey consequent wil doorgaan met het accentueren van het ‘neger-aspect’, en dit niet uitsluitend op een uiterlijke manier wil doen, zal hij deze dansvormen toch moeten zien te veranderen. Misschien komt hij wel tot het besluit dat een assimilatie met het ‘blank ballet’ noodzakelijk is? Onlangs nog heeft hij twee werken voor het Harkness Ballet gecreëerd, een adaptatie van García Lorca’s Bloedbruiloft en een klassiek werk, Ariadne op muziek van A. Jolivet). In elk geval zal de evolutie interessant zijn om volgen.

Het valt weer eens op hoeveel belang in de Amerikaanse gezelschappen gehecht wordt aan de belichting. Gernovitsj (belichtingsmeester van Ailey), Skelton (voor Taylor), Rosenthal (voor Robbins), Rauschenberg (voor Cunningham) vervangen op schitterende wijze de decorateurs. Belichting is een zeer soepele ‘schilderborstel’, als men weet ermee om te springen. Bij Ailey wordt dat op een ongelooflijke knappe manier gedaan. Voor het ballet heeft het een groot voordeel: het laat de ruimte open vervormbaar, wat decorateurs voor dans niet altijd inzien. Maar toch dreigt hier weer hetzelfde euvel: het ‘picturalisme’ dat even verarmend en belemmerend kan werken als de decoratierage in West-Europa sinds Diaghilev.

Dit leidt het ballet in een soort ‘theatralisme’ dat voor veel toeschouwers aantrekkelijk blijft. Voor mij is het een tussenoplossing met alleen maar nadelen. Zij heeft onvoldoende dramatische inzet te bieden (men is nooit zo consequent in het uitwissen van andere theatermiddelen als woord en zang) en verdringt aan de andere kant het zuiver choreografische (het wordt heel vlug een aaneenschakelen van plastische posen). Opvallend is bijvoorbeeld in het geval van Ailey dat foto’s van zijn werken heel wat gaver zijn dan die werken zelf. Dat hoeft men nu ook niet te veralgemenen. Maar toch is het ook weer merkwaardig dat Balanchines choreografische meesterwerken op foto niets zeggen. Nee, deze gulden middenweg van het American Dance Theatre lijkt mij enigszins een utopie te zijn.