De vogels

De Nieuwe 26 Mar 1965Dutch

item doc

Twee mensen stichten, de maatschappij waarin ze leven hartgrondig beu, samen met de vogels een nieuwe gemeenschap, vrij van alle menselijke pietluttigheden en goddelijke pretenties. Dit thema van Aristofanes hebben Philippe Dasnoy en Maurice Béjart omgewerkt, zonder er veel aan te actualiseren, tot een groots opgevat zang- en dansspel. Manog Hadjidakis, de gekende filmschlagercomponist, schreef de muzikale omlijsting. De dansers en zangers van het gezelschap dansen, zingen en spelen komedie op een niet altijd perfecte manier, maar toch wel zo dat het geheel uiteindelijk toch tot een merkwaardige prestatie kan uitgroeien. Bovenal – althans op het eerste gezicht – is het een mooi schouwspel geworden. Zowel de aankleding van Tom Kelton en de reeds geciteerde muzikale achtergrond zijn kleurrijk. De vogels, die er als circusartiesten uitzien, komen als het ware uit werken van meesters die de circuswereld uitschilderen, zoals Degas, Toulouse-Lautrec, de blauwe Picasso, Marie Laurençin maar niet de wrange Rouault. Hadjidakis leverde dankbare dansritmen en zuiders koloriet. De teksten zijn snedig, voornamelijk in de meer agressieve gedeelten. Alleen de decors van Cassado, tussen Miró en Pop, zijn niet geslaagd. Wat andermaal het gezegde illustreert dat een goed kostumier gewoonlijk een slecht decorontwerper is.

Het is allemaal zo mooi dat men er achterdochtig van wordt… De satire is minder scherp dan men er zich aan kon verwachten. Dit komt voornamelijk omdat de bewerkers van de twee hoofdfiguren jonge mensen gemaakt hebben. Ze staan verre van de cynische, moegeleefde ouderlingen van Aristofanes. Dat verandert meteen heel wat. Wat ginds scherp, bijtend, cynisch en in de grond pessimistisch was, krijgt hier een weliswaar agressieve, ‘angry’ maar altijd optimistische ondertoon. De jongelui profiteren niet van de goedgelovigheid van de vogels, ze zijn er vast van overtuigd dat zo’n utopische maatschappij kan bestaan. Zodoende wordt hun kritiek op de bestaande maatschappij door een positieve grondtoon begeleid. Het tweemanschap Béjart-Dasnoy heeft het stuk dus wel behouden, maar het hoofdzakelijk anders gekleurd (wat met een Aristofanes-adaptatie gerechtvaardigd, bijna zelfs verplicht is).

Het zou goed kunnen dat we morgen de muziek neuriën. Maar dat is geen reden om een werk af te maken en te zeggen: “Kom, het is maar een show.” Het verdient beslist eens van dichterbij bekeken te worden. Het is een fabeltje en Béjart-Dasnoy willen, net als Aritofanes, met hun fabeltje ertoe komen dat wij ons vragen stellen. Vragen in de aard: wat betekent eigenlijk die vogelmaatschappij?

Die vragen moeten ‘in de show’ steken. Het heeft geen zin ze achteraf erop te kleven. Zodoende moet de ‘show’ ook ergens onvolledig zijn. Een perfecte ‘show’ zal deze vragen nooit kunnen oproepen, vermits haar betrachting is ‘show’ te zijn en niets méér. Dus moet het een ‘schijn-show’ zijn. Zo heeft Cassado bijvoorbeeld ingezien dat zijn vogels geen echte vogels mochten zijn. Hij heeft er dan circusfiguren van gemaakt. Omdat het ‘esthetischer’ was? Neen, enkel om het dubbelzinnig te maken, en de vraag te doen rijzen: als het geen vogels zijn, maar ook geen echte circusartiesten, wat dan wel? Zo kom ik misschien tot de (onbewuste) vaststelling dat het theaterfiguren zijn, ‘plus grand que nature’, symbolen.

Zoals elk fabeltje, moet ook dit fabeltje geïnterpreteerd worden. Het spectaculaire is er niet als toegeving aan de smaak van een publiek. Een soort minachtende bejegening, een houding van: och, kom, ik wens ernstige dingen mee te delen, maar ze moeten toch aantrekkelijk verpakt worden. Het spectaculaire van Béjart is van een geheel andere aard dan dat van de Folies Bergères. In dit geval onontbeerlijk omdat hierin de jubelende ontplooiing, een jeugdig optimisme en het geloof in een betere wereld schuilgaan. De opbouw van dit aards paradijs moet in volle vreugde gepaard gaan met blij vertoon. Het optimisme in dit werk lijkt mij ten volle gerealiseerd, waar ik in de Negende voortdurend de indruk had met een opgeschroefde jubelzang te doen te hebben. Juist ook omdat de maatschappelijke implicaties niet uit het oog verloren worden. Als ‘spectacle total’ getuigt het daarenboven van een heel wat grotere rijpheid dan de voorgaande pogingen: Orphée, De Vier Heemskinderen en Á la recherche de Don Juan. Kwalitatief benadert het de enscenering van De Lustige Weduwe. Maar met dit verschil dat het hier gaat om een ‘geëngageerde’ aanpak van de huidige tijd.

Toch wat aan de gemakkelijke kant, zullen de estheten beweren, omdat het te vlot is. Niet ernstig genoeg, hoor ik de pseudointellectuelen al zeggen. Twee kasten die Béjart anders wel weet te vleien door adembenemende effectjes en pseudo-gefilosofeer over leven en dood (ditmaal gelukkig maar in enkele details aanwezig).

“In het land der vogels worden de illusie en dromen werkelijkheid,” schrijft Dasnoy. Ook in de schouwburgwereld, dat leer ik in de opvoering. Maar niet in ons land: dat leer ik uit de voorstelling.

Een balletrecensent was geschandaliseerd door het feit dat in een korte passage enkele danseressen de kapsels van Sint-Vincentiuszusters droegen. Dit is karaktiserend voor een gedeelte van onze kritiek die het wel nodig vindt te schimpen op details, maar de algemene strekking van het werk niet aanvoelt of inziet. Deze strekking, waar u het mee eens kunt zijn of niet, kan ik het best omschrijven met een citaat: “Le ciel n’est pas à vendre puisqu’il nous appartient.”