‘t Ros Beiaard doet zijn ronde...

Ballet

De Nieuwe 22 May 1964Dutch

item doc

Alle hedendaagse kunstenaars hebben in hun droomschuiven wel een of ander idee steken om het concept theater te verruimen. Ook Béjart. Hij heeft het reeds meermalen beproefd. In Don Juan was het een eigenaardige synthese van muziek (een mis van Victoria), poëzie (Sint Johan van het Kruis) en film (op drie schermen). De Weduwe kon men zien als een soort interactie tussen estheticisme (de operette) en realiteit (de sociaal politieke achtergrond). Orphée en Hoffmann’s vertellingen liggen hier tussenin en waren niet zo overtuigend. De Vier Heemskinderen is reeds vier jaar oud en heeft al een succesrijke loopbaan achter de rug (in Brussel, Edinburgh en Baalbek). Het interessante van deze nieuwe reeks voorstellingen is wel dat er een rondreis door ons land mee ondernomen wordt en wel in een circustent. Het romantisch aspect hiervan is minder belangrijk dan het feit dat hier aan decentralisatie wordt gedaan. Kleinere steden die geen theatergezelschappen te zien krijgen, worden bezocht met een volwaardige voorstelling en geen gereduceerde versie voor de provincie. Opdat het opzet enig resultaat zou opleveren, zou natuurlijk in die richting voortgewerkt moeten worden. Ondertussen kunnen we deze gebeurtenis toejuichen en kijken we met ongeduld uit naar de Nederlandse versie die men te Hasselt, Lier, Roeselare en Sint-Niklaas zal kunnen gaan bekijken.

Het gelijknamig toneelstuk van Herman Closson was een aanleiding om een – dat moet toegegeven worden – indrukwekkend schouwspel op te bouwen. Om zijn dramatische taal te verrijken is Béjart gaan kijken bij theatertraditie in Azië. Zo heeft hij de dramatische bewegingskunst overgenomen (de pantomime, als u wil). In deze stijl werden de gevechten uitgebeeld. Samoerai-gevechten aan het hof van Karel de Grote. Indrukwekkend. Voor de acrobatische onderlegdheid van de Chinese dansers-acteurs, die onze dansers (en toneelspelers) vooralsnog niet bezitten werd in een tafereel door echte circusacrobaten gezorgd. Wat vanzelfsprekend enige stijlbreuk teweegbrengt.

De rekwisieten en de kostuums die in het oosters toneel ook zo een belangrijke rol spelen, bleven hier ook geen dode theateraccessoires, maar werden ritmisch of dramatisch ingeschakeld. Zo zwaait Karel de Grote met een vervaarlijk reuzenzwaard en komen de legendarische Heemskinderen op als reuzen. En wanneer Aleidis aan het dromen gaat, stapt zij letterlijk uit haar alledaags hofgewaad om in een droomtenue te gaan dansen. Heel belangrijk is het aanvaarden van de theaterconventie dat het oosters toneel kenmerkt. Ons theater steunt voor het allergrootste deel steunt op imitatie en realisme. Dat quasi improvisatorische van het oosters toneel, dat men pejoratief ‘historisch’ of eufemistisch ‘ludiek’ kan noemen, bekoort weliswaar, maar betekent meer. Als toeschouwer krijgt men namelijk de indruk nu eens geen toneel uit blikjes, maar toneel in de maak te zien. Het drama speelt zich af temidden van het publiek dat actief aan de opbouw ervan moet deelnemen. Dit werkt misschien nog krachtiger voor het choreografische gedeelte. Een ‘portée’ die men anders in al zijn perfectie en schijnbaar zonder inspanning van het derde balkon ziet, krijgt hier, omdat het vanuit een ander perspectief wordt benaderd, een heel andere betekenis. Het koud, mathematisch, ietwat mensloos aspect, wordt vervangen door de moeilijke beheersing van het instrument: het lichaam. Onder de uiterlijke onbeweeglijkheid ziet men alle trillingen van het lichaam. Bij het perfect opvolgen van de onderscheidene figuren hoort men het tellen. Dit alles geeft aan de dans een nieuwe aantrekkingskracht. Nog andere invloeden zijn merkbaar (bijvoorbeeld uit negerdansen, ook Cocteau en H. Bosch), maar de oosterse zijn wel de voornaamste. Dit leentjebuur spelen is over het algemeen meegevallen, al deze vreemde elementen werden wel degelijk ingeschakeld en vrijwel nergens is het een intellectualistisch citatenspelletje geworden.

Maar er is, hoe zou ik het zeggen, een gemis aan ruggesteun. Men heeft eens gedacht dat De Vier Heemskinderen een goed script zou zijn om een schouwspel van te maken. De exotische, feeërieke, avontuurlijke en amoureuze momenten volgen elkaar met veel afwisseling op. Het wordt dan een louter aaneenrijgen van kleurrijke en soms geslaagde tafereeltjes. Er is een schromelijk tekort aan dynamische zeggingskracht. Dit is vooral merkbaar in het tweede deel. In de tocht van een der broers naar het Heilig Land is het epische element verdwenen ten voordele van spectaculaire beelden. Slechts zelden schijnt men er zich bewust van geweest te zijn waarom hier dans, daar muziek of het decor gebruikt moesten worden. Misschien is de bedoeling afwisseling brengen. Maar dan zie ik nauwelijks het verschil met bijvoorbeeld een ijsrevue. En ik ben ervan overtuigd dat er met De Vier Heemskinderen meer te maken was. Hiermee bedoel ik niet dat er een ‘boodschap’ ontbreekt. Orphée liep met hetzelfde been mank, niettegenstaande de tonnen metafysica die erin waren gestopt.

Een sterke basis waarop kan gewerkt worden, is nodig. En tot nu toe meen ik dat Béjart niet in staat is deze basis zelf te maken (dat vermindert in gene mate zijn creativiteit als choreograaf of regisseur). Maar ook Closson die het thema en de bindteksten leverde, bleek hier niet toe in staat. Om het eenvoudig te zeggen: ik wens niet enkel geslaagde beelden te zien, maar zou daarbij willen dat deze beelden iets uitdrukken. Al is het dan nog een zeer simpele of naïeve taal. Zulke beelden die iets zeggen, zitten er hier en daar wel in. Middenin de ontvangst aan het keizerlijke hof gaan Renaud en Aleidis in flashback hun eerste ontmoeting herleven. Hier krijgt de dans een functie. Zij is niet louter decoratief. Temidden van de opbouw van het in die tijd bezonken hof krijgt de pas-de-deux een ‘beeldende’ waarde.

Ik ben wellicht te streng voor deze Heemskinderen: het is een mooi schouwspel. Maar het is zo dat ook de toeschouwer buiten de klassieke theaterpaadjes aan het dromen gaat… maar soms te ver van de werkelijkheid. Ik had namelijk gedroomd van Le Soulier de Satin in een regie van Béjart. Gekke associatie niet? Of laten we dan zeggen een de Ghelderode-Béjart-vereniging.

Er zijn te veel namen aan dat collectief werk verbonden om ze allen te vernoemen, naast Béjart, ook Janine Charrat; Fern. Schirren voor de keuze van de muziek (middeleeuwse, exotische en elektronische) en zijn begeleiding op het slagwerk; en de kostuums van niet minder dan zes decorateurs: Casado, Mahillon, André, Bosquet, Lanc en Roustan. En natuurlijk het voltallige Ballet van de XXe eeuw.