Een brug tussen verhaal en abstractie

De Tijd 13 Apr 2002Dutch

item doc

Een brug tussen verhaal en abstractie

 

In korte tijd waren de groten der aarde van de dans bijna allen te gast in België. Na Pina Bausch maakte William Forsythe zijn opwachting in deSingel. Vlak daarna stelde Anne-Teresa de Keersmaeker haar nieuwe voorstelling (But if a look should) april me voor in de Munt. Met dit complexe werk toonde zij dat ze zich ook na twintig jaar blijft vernieuwen. Ook de jongere generatie roerde zich, en blijft dat in de komende weken doen met nieuw werk in Brussel, Leuven en Kortrijk. Pieter TJonck

Een nieuwe sensibiliteit tekent zich daar echter niet altijd duidelijk af, zo bleek uit Another landscape for some juke-box money van Koen Augustijnen en This is just to do van Isabelle Schad en Adriana Sa.

Over April me van Anne-Teresa de Keersmaeker zou je eigenlijk heel kort kunnen zijn: ga kijken! Toch een poging tot wat duiding. In deze voorstelling verstrengelt De Keersmaeker twee facetten van haar werk. Voor de pauze presenteert zij een abstracte choreografie, op volksliederen uit Radjastan, Italië en India en nieuwe percussiemuziek, Fiançailles, van Thierry de Mey. Enkel een klein incident bij de aanvang van dit eerste deel, als een groep dansers luidruchtig en uitgelaten de zaal binnenkomt met een bed en een wasmachine, wijst vooruit naar wat komen gaat. Na de pauze slaat de sfeer totaal om: nu gaat de dans de verhalende toer op. Op Les Noces van Stravinsky in een instrumentatie van Pokrovsky wordt een (gedwongen) huwelijk in een dorpsgemeenschap geënsceneerd, of eerder geëvoceerd door de scherpe tegenstelling tussen mannen en vrouwen, zowel in de dans als in de kostumering. De zes muzikanten van het Ictus-ensemble gaan hier mee in een frenetieke groepsdans. Na de feestroes valt het scènebeeld, ook letterlijk, uit elkaar. In totale stilte geeft Georges Elie Octors een muziekwerk aan, als een dirigent zonder orkest. Zijn bewegingen krijgen daardoor de kwaliteit van een choreografie binnen de choreografie. Even later gebeurt het omgekeerde: Alix Eynaudi zet de percussiebewegingen van Michael Weilacher voor Morton Feldmans King of Denmark om in dans. Ondertussen gaan de andere dansers elk hun eigen weg: ze acteren het gewone leven, begeleid door een aria uit Le nozze de Figaro en een Indisch kinderliedje.

Strakke orde

Het mooie, zelfs fascinerende aan deze voorstelling is hoe de twee delen elkaar in evenwicht houden en lijken te becommentariëren. Les Noces toont ons mannen en vrouwen als groepen, waar elk zijn eigen rol opneemt maar door de groep ook opgedrongen krijgt. De vrouwen zijn in het rood gekleed, op het bruidje (een schitterende Marta Coronado) na, en trippelen koket op hoge hakken. De mannen vertonen onder hun zwarte pak hun blote borst. Structureel en in de bewegingen wordt het contrast tussen beide groepen maximaal opgedreven. Er zijn ontsnappingen uit de groep, momenten van ontspanning en dolle vreugde, maar die bevestigen enkel de regels van het spel. Het scènebeeld van Jan Versweyveld geeft de strakke orde van de gemeenschap, die in het huwelijk gecelebreerd wordt, ook nadrukkelijk aan: rondom de dansvloer staan de tafels die iedereen meebracht om het schouwspel te volgen tegen een wand van blauwe hardschuimplaten. Die simpele middelen roepen tegelijk een huis, een feestzaal en een zinnebeeld van een dorp op. Als het feest gedaan is, verdwijnen de tafeltjes en vallen de platen die de wanden vormen achterover weg. De onttovering van de kale scène, waar iedereen zijns weegs gaat, blijft over. Fumiyo Ikeda wankelt nog even dronken over de scène, Marta Coronado speelt haar bruidsjapon uit en verdwijnt naar haar nieuwe verblijf - met het bed en de wasmachine die bij de aanvang als huwelijkscadeau in triomf aangesleept werden - maar breekt nog regelmatig, uitgelaten en lacherig uit. Taka Shamoto zoekt in de achtergrond eindeloos nieuwe kleedjes uit, en zweeft uiteindelijk, als een onhandige vogel in een harnas, laag over de scène weg.

Geen groter contrast denkbaar tussen de harde en duidelijke beelden van het tweede deel en de dromerige sfeer van het eerste deel. Het woord dromerig is misschien wat misleidend: de dans is allerminst in romantische nevelen gehuld, maar vaak heel scherp en helder gestructureerd. Het dromerige zit in de buitengewone evocatieve kracht van de dans, het abstracte karakter ten spijt, alsof hij de vele wilde gedachten en emoties van de dansers rechtstreeks in bewegingen vertaalt.

De bewegingstaal van dit deel is ontleend aan het veelstemmige Small Hands, het duet dat De Keersmaeker eerder danste met Cynthia Loemij. Het is ook Loemij die in dit deel, samen met Ursula Robb, de structuur van de bewegingen duidelijk uitzet, als een stramien waarop de anderen variëren. Uit de chaos ontstaat zo een soort zin: de zin die de dansers voor zich, buiten opgelegde kaders en wetten, maken van de onbegrijpelijke poespas van het leven. De dansers zijn hier dan ook niet duidelijk gemarkeerd door hun gemeenschap of geslacht. Ze staan naakt tegenover de dingen. Allen dansen in bloot bovenlijf, zonder onderscheid in kleding bij mannen en vrouwen. Het geeft de dans een ontwapenende directheid en openheid, die werkelijk nieuw is in het werk van De Keersmaeker. Ze toont al wat in het tweede deel, waar de gemeenschap de overhand neemt, verborgen blijft.

Anekdotes

Vergeleken bij wat De Keersmaeker doet met de spanning tussen verhalende en abstracte dans, is het werk van zowel Koen Augustijnen, die de verhalende toer opgaat, als Isabelle Schad, die het bij abstractie houdt, teleurstellend. Augustijnen, die eerder werkte bij Les Ballets C. de la B., verenigde een groep van zeven dansers en acteurs, later uitgedund tot vijf, om een stuk te maken voor mensen die goesting hebben om te bewegen (dixit Augustijnen zelf). In een boosaardige bui zou je kunnen opwerpen dat je het publiek niet elke keer als getuige moet gijzelen als je weer eens door rare goesting overvallen wordt. Maar zelfs los daarvan: deze voorstelling houdt weinig steek. Augustijnen schotelt ons anekdotes voor over jeugdverdriet en -sentiment in en rond een fuifzaal. Hij put daarvoor uit de herinneringen van zijn acteurs. De optelsom van die anekdotes levert echter niets meer op dan een soms behoorlijk chaotische opeenstapeling van muziek en beweging. Vergeleken daarbij is de uitgang van een echte fuifzaal doorgaans veel boeiender.

This is just to do van Isabelle Schad, die vroeger bij Wim Vandekeybus danste, is ambitieuzer. Ze verzamelde rond zich een schare kunstenaars met wie allerlei dans-, film- en muziekfragmenten ontwikkeld werden. Dit resulteert in een collage-voorstelling. De interactie van verschillende kunstvormen had boeiende resultaten kunnen opleveren, ware het niet dat Schad een aantal basisregels van dit genre uit het oog verloor. Om te beginnen is niet duidelijk wat de opzet of vraag van dit werk zou kunnen zijn. Hier wordt op het eerste gezicht inderdaad om het even wat gedaan. Dat levert een stroom beelden en klanken op waarbij een willekeurige free-jazz- of house-sessie nog een schoolvoorbeeld van structuur lijkt. Maar bovendien zijn er ook binnen de voorstelling geen spelregels te ontwaren. Dansers en muzikanten lijken vanaf het eerste moment met alle geluidsknoppen op maximum voluit te gaan, ongeacht wat de andere doen. Als het gesuis van helikopters al na drie seconden met volle geweld rond je oren ratelt wordt het moeilijk om naderhand nog reliëf in een werk te brengen. De enkele beelden die je treffen, verzinken dan maar al te snel in een moeilijk te verteren brij van klanken en bewegingen. De principiële openheid en onbeslistheid van een kunstwerk wordt hier irriterende onverschilligheid.

April me staat op 30 april in het Brugse Concertgebouw, en is in het najaar nog te zien in deSingel in Antwerpen, de Gentse Opera en de Hasseltse Schouwburg.Koen Augustijnen is de komende maanden met zijn Juke-box te gast in verschillende kunstencentra en CCs.Isabelle Schad staat vanavond om 22 uur in het Kortrijkse Dance@Tack-festival.