Achter de scheur in de muur

De Tijd 6 Mar 2002Dutch

item doc

In zijn nieuwste productie Swollip gaat danschoreograaf Alexander Baervoets nog een stap verder in zijn toch al redelijk ongewoneoeuvre: ook de relatie met het publiek wordt opengegooid. Het is een voorstel aan, geen voor-stelling voor het publiek.

Alexander Baervoets is een choreograaf met een buitenissig traject. Voor zijn eerste choreografie Blauw in 1994 werkte hij als historicus in Parijs aan een proefschrift over het Franse hofballet. Tussendoor was hij actief als dansrecensent voor de Gazet van Antwerpen. In 1993 verliet hij de archieven om te werken bij De Beweeging. Blauw was nog een bescheiden experiment met improvisatie, in de lijn van Cunningham, dat voortgezet werd met Nievelt. Vanaf Hahaha werd zijn werk echter radicaler: in het zoeken naar een dansvorm die van voorstelling tot voorstelling blijft bewegen, werd de improvisatieruimte voor de dansers groter dan Cunningham ooit zou hebben toegelaten. Met The Mapping of Canada en Schauet Doch was het hek helemaal van de dam: haast elke formele structuur werd losgelaten. Merkwaardig genoeg was het gevolg bij Schauet Doch dat de voorstelling een onvergetelijke emotionele impact had op de kijker. In Swollip gaat Baervoets dus nog een stap verder en komt de rol van het publiek op de proppen.

Wat drijft je op dit ogenblik in je werk?

Alexander Baervoets: Risico en onderzoek! Risico: ik wil niet dezelfde dingen herhalen. Daarom ben ik nog geen zelfverminker, maar ik opereer wel zonder vangnet. Ik begeef me op terreinen die nog maar zelden onderzocht zijn. Onderzoek: ik wil af van de Platoonse idee over hoe een voorstelling behoort te zijn. Die komt erop neer dat een voorstelling slechts de afspiegeling is van wat in het hoofd van de choreograaf leeft. Die ideale voorstelling tonen, blijft dan altijd een betrachting. Op die manier beland je heel snel in een streven naar perfectie, waarbij enkel jonge, perfecte lichamen getoond kunnen worden. Je ziet het in het klassiek ballet, met zijn perspectivische kijk op de scène. Daar geloof ik niet in. Ik hou het bij de meer Aristotelische idee dat een voorstelling een proces is. Al ben ik dan van nature een controlefreak, na mijn eerste voorstelling heb ik de waan opgegeven dat je dans kunt controleren. Ik heb mijzelf telkens nieuwe uitdagingen opgelegd en bij elke nieuwe voorstelling zijn er dominos gevallen. De laatste domino plaatst de geijkte relatie kijker-uitvoerder op de helling.

Hoe gaat dat in zijn werk?

Baervoets: Ik heb maar één stuk gemaakt dat de relatie met het publiek niet verdisconteerde in zijn opzet. Dat was Blauw. Blauw kun je beschouwen als een schilderij in een museum dat altijd gesloten is. Bij Swollip is het net omgekeerd: het stuk is pas compleet als het publiek er is. Dat krijgt geen duidelijke interpretatiesleutel aangereikt. Het komt binnen in de zaal en moet zelf maar zien waar het zich opstelt en wat het maakt van het werk. In die zin is Swollip een voorstel, maar geen voor-stelling. Ik weet natuurlijk ook hoe sterk dit soort experimenten gecodificeerd zijn. Gewoonlijk gaat iedereen aan de rand staan toekijken. Belangrijk is vooral dat ik wil vermijden dat het gebeuren agressief is tegenover de toeschouwer. Tom Plischke bijvoorbeeld betrekt zijn publiek in verschillende stukken willens nillens bij de actie door ze te dwingen mee te dansen of door ze aan te spreken. Dat wil ik niet.

Wat denk je hiermee te bereiken?

Baervoets: Ik hoop dat de toeschouwer een andere manier zal ontdekken om naar dans en dansers te kijken. Een aanknopingspunt is de atmosfeer. Er heerst een vrolijke stemming. Het is niet serieus, al gaat het dan wel om een serieus project. Ter vergelijking: wat we doen, is zo ernstig als een kind ernstig is in zijn spel. Maar ik zet dat spel niet op als een conceptueel frame, zoals Xavier Leroy al voordeed. Zo kom je immers weer in een afgelijnd, strak schema terecht. Wat wij doen, is rumoerig en wild. Zonder muziek zou het onmogelijk zijn deze voorstelling te maken. De muziek wordt live gemixt. Er is vooraf een bepaalde structuur afgesproken met deejay Daniel Janssens, maar daarbinnen kan hij variëren volgens het verloop van de actie. Ik heb enkel de richting van de muziekkeuze aangegeven, en hij heeft die verder aangevuld. Er komen veel loops en percussie in voor. De voorstelling begint wel als een echte Baervoets-voorstelling: eerst wordt de tijd heel erg gerekt. Maar dat blijft niet duren: er volgt een vrij bruuske omslag in de energie van de voorstelling. Ook tijdens de voorstelling kunnen de dingen abrupt veranderen.

Wat je beschrijft, lijkt wel een nulgraad van het dansen?

Baervoets: Ja. De vraag is natuurlijk: kan dit nog? Dat zal ik voor mezelf binnen twee tot zes maanden wel uitmaken. Ik vermoed dat de reactie van het publiek in elk geval erg zal verschillen naargelang er bijvoorbeeld programmatoren of een ander publiek, pakweg kinderen, in de zaal zitten. Ik denk dat kinderen dit heel leuk vinden. Misschien kan ik deze voorstelling wel in het kindercircuit lanceren (grijnst). In elk geval, ik denk of hoop dat deze voorstelling appelleert aan het kind in ons. Wat je ziet, zijn volwassenen die onnozel doen. Natuurlijk is er meer aan de hand: wij kennen wel de regels van het spel dat we opvoeren, maar het publiek zal die niet noodzakelijk ontdekken. Ik hoop dat we kunnen blijven lachen, en dat er niet te veel serieuze pieten in de zaal klagen dat we hen bij hun pietje hebben.

Waarom zo'n radicale demarche? Elke voorstelling stelt toch een bepaalde relatie met het publiek in? Sowieso is die relatie de jongste jaren onderwerp van onderzoek.

Baervoets: Dat klopt, maar in dit geval hoop ik dat het publiek meedoet. In de 18de eeuw was dat een heel gewone zaak in theaters: het publiek was een even heftige speler als de acteurs. Als ik trouwfeesten zie in Midden-Europa dan constateer ik hoe ook mensen zich daar zonder gêne in het dansgebeuren storten. Hier lijkt dat onmogelijk geworden. Dan vraag ik mij af: waar zijn we die spontaneïteit verloren? Ik besef goed dat een voorstelling die situatie onmogelijk kan keren, maar misschien kietelen we toch even het verlangen van de mensen. Let wel: de voorstelling is geen feest. Maar het fysieke van een voorstelling wordt wel anders door de nabijheid van de dansers dan bij een beschouwing op afstand.

Is wat je voortdrijft in je werk, naast risico en onderzoek, ook een vorm van melancholie over dingen die verloren zijn gegaan? Een latent aanwezige hang naar klassieke schoonheid die onmogelijk geworden is?

Baervoets: Er is inderdaad een heimwee naar het sublieme, maar ook het besef dat dat niet meer kan. Je kunt in een klassieke dans de persoonlijkheid van de danser inderdaad helder laten uitkomen, en in zeer subtiele verschuivingen van een vast canon aan middelen kun je de hand van de meester zien. Maar die taal staat ons niet meer zomaar ter beschikking. Bij mij heeft dat nooit tot een postmodern defaitisme geleid. De redenering is eerder: als je dat sublieme niet kunt halen, keer dan terug naar het vitale. Ik heb mij lang afgevraagd of ik in Schauet doch het koraal van Bach kon laten volgen op de versplinterde actie die eraan voorafging. Ook hier heb ik een klassiek werk binnengesmokkeld, Sibelius Swanwhite, maar wel in een verhakkelde versie. Zo verwijs je naar een klassieke dans, in het besef dat we niet meer doen dan strompelen. Dit is wel een vrolijke voorstelling, maar het is niet van de lol kan niet op. Er moet een moment van reflexie zijn. Naar mijn aanvoelen ligt de wereld van de dans op dit ogenblik open: als je vragen durft stellen bij een paar premissen is zeer veel mogelijk. Wat nog niet betekent dat dit een meesterwerk wordt. Het is een blik door een scheur in de muur naar onbekend terrein.

Swollip staat op 6 maart om 20u;30 in de Monty in Antwerpen (03/238.91.81), en is op 7 maart ook te zien in de Vooruit in Gent (09/267.28.28). De voorstelling staat op 22 maart in CC Maasmechelen (089/76.97.97) en op 11 april in CC Genk (089/30.93.11).