The Paul Taylor Dance Company New York

De Nieuwe 6 Aug 1965Dutch

item doc

Festivallend Vlaanderen (en ook België) is dit jaar uiterst spaarzaam met manifestaties. En juist op een ogenblik dat er in Europa op dit gebied zoveel te beleven valt, van de Bolshoi- tot de NY-City-Ballet-tournee. Zelfs het Festival van Vlaanderen heeft slechts een reprise voor zijn jaarlijkse dansavond klaargemaakt: de Wagner-avond van Béjart, die we vorig seizoen te Brussel konden zien. Ook aan de kust valt er niet veel te bekijken. Het optreden van de Paul Taylor Dance Company vormt hier dan ook een uitzondering op; en de kwaliteit van deze avond vergoedt ruimschoots het gering aantal dansmanifestaties.

Een danser in een zwarte collant, met een dito kapje over het hoofd, komt de scène opstappen als een gewichtig doende oermens, bekijkt even de zaal en verdwijnt dan weer in de coulissen (3 Epitaphes), een van de jokes die Paul Taylor over zijn werk strooit. Of: op een partituur van Bach glijden lichamen over en onder elkaar, rollen over de grond in allerlei mogelijke en onmogelijke foetusposities. Of nog: een spel van armenverstrengelingen, als gekneed door Henry Moore. Of ook nog: gewoonweg lopen over de scène, springen en jumpen in de lucht, en één zeldzame keer een doorbreken van de ruimte.

Dat zijn de thema’s van balletten zonder thema. Het zoeken, het uitpluizen, en ten slotte ook, het ontdekken van de mens in al zijn bewegingen. (Taylor heeft een tiental jaar geleden een encyclopedie van dansbewegingen willen opstellen). Zonder dat die zoektocht ooit vervalt in droge gymnastiek, acrobatiek of doodernstige pedanterie. Of in tragische getormenteerdheid. Nee, deze dans is zonder enige zwaarwichtige intellectualistische pretentie, zonder esthetiserende tierlantijntjes. En het blijkt ten slotte ook nog dat er in het rijke gamma aan ‘gewone’ bewegingen voldoende dansmaterie steekt, en dat uit een vertraagd in en uit elkaar kluwen een echt ballet kan groeien.

Deze dansvorm heeft veel gelijkenis met die van Merce Cunningham, een andere jonge Amerikaanse choreograaf, over wie ik het meermaals heb gehad. Bij Cunningham echter zijn de constructies doorschijnender, de taal innerlijker, van een bewogen immobilisme, met om de mondhoeken een oosterse glimlach. Taylor is uitbundiger, minder mysterieus, maar even gereserveerd. Ook over hem heeft een oosterse wind gewaaid. Af en toe komt het voor dat Taylor te veel op zichzelf gericht is. Gefascineerd door de danser, laat hij hem evolueren alsof de ruimte om hem heen verdwenen was, alsof zijn bewegingen in een bokaal of in het luchtledige plaatsvonden. Hetzelfde gebeurt wel eens met de muziek: niet meer dan een muzikale achtergrond, variërend van elektronische geluiden tot Bach, Händel of Haydn. Alleen muziek om de auditieve gaten te stoppen. En ik geloof Taylor graag wanneer hij vertelt dat hij heel wat liever zonder muziek zou dansen indien de toeschouwers maar niet zo tegen stilte gekant waren. Dans zonder muziek, ja. Maar dans zonder ruimte?

Op zijn best is Taylor in de pas-de-deux die van een rijpheid getuigen die je in de overige werken niet over de gehele lijn terugvindt. Deze werken zouden tot een volwassen ontplooiing komen indien bewegingsrijkdom niet overdreven was. Maar juist dat quasi onuitputtelijke gamma van gestiek geeft aan Taylors balletten soms de indruk van systematiek. Een gevaar voor droogheid en dorheid, die niet in de bewegingen zelf liggen maar eerder in de wijze waarop ze gebruikt, naast elkaar gezet worden. In potentie zit hier dus wel een zeer oorspronkelijk en stevig talent, wiens humor, onpretentie en imaginatie reeds verheugende kenmerken zijn.

Merkwaardig en voor mij wel het in interessantste element in dit optreden is het gebruik van kostuums die meer nog dan voor een acteur, een tweede huid moeten zijn voor een danser. De kostuums van de New Yorkse schilder Alex Katz zijn eigenlijk afschuwelijke vlak- en kleurencombinaties, maar zodra ze in ‘actie’ schieten, worden ze schitterende meespelende factoren. Taylor vervangt het decor en ook de belichting die in de huidige evolutie voor de dans meestal belemmerend werken, door een decoratie van het lichaam. Zo vervloeien de collants, beschilderd met modern-style kronkels, in elkaar zoals ook de bewegingen van de partners elkaar overlappen en verlengen in een twee-eenheid. Als voorbeeld daarvan het prachtige Duet. En zo kan men in Post Meridiam spreken van een dans van de ‘groene arm’ en een van de ‘rode arm’ zoals men in vorige tijden sprak van een ‘sabeldans’ of Dans van de vier Grote Zwanen. Het menselijke lichaam blijft zichtbaar, blijft de drager. Nooit marionetten of geanimeerde plastiek. Zoals dat bijvoorbeeld wel het geval was bij Oskar Schlemmer. In 3 Epitaphes benadert men heel dicht een geabstraheerd lichaam, krijgen we zelfs een omkering: geantropomorfiseerde kladden of vlekken (kostuums van Rauschenberg). De wereld van de geanimeerde materie van de tekenfilm is hier vlakbij.

Boeiend in ieder geval! En dat Paul Taylor ook boven interessante opsommingsspelletjes kan stijgen, bewijst het meesterlijke Aureole, een van de lichtste en zuiverste balletten van onze tijd, het equivalent voor de moderne mens van een ‘ballet blanc’ zoals Les Sylphides van Fokine. Maar dan natuurlijk onromantisch teder. Met Cunningham en in een andere richting ook Balanchine, zijn mensen zoals deze Taylor de danskunst gelukkig aan het verlossen van allerlei ballast aan theatraliteit, decoratiezucht en spektakelroes. Ze doen ons de dans opnieuw ontdekken, misschien wel voor het eerst. In elk geval voor het eerst zo zuiver.