Het Koninklijk Deens Ballet te Berlijn

De Nieuwe 18 Dec 1964English

item doc

Het Koninklijk Deens Ballet mag samen met de allerbeste ensembles genoemd worden. En als uniek historisch privilegium: het heeft ononderbroken gedurende twee eeuwen gedanst! Stichter was Galeotti, wiens Caprices de Cupido, het oudste gekende ballet uit 1786, nog regelmatig op het speelplan verschijnt. Maar vooral August Bournonville heeft vorige eeuw door zijn talrijke balletten en door zijn speciale opleiding voor mannen (nu nog Bournonville-techniek genoemd), zijn stempel op het gezelschap gedrukt. Het heeft altijd voeling weten te houden met de hedendaagse stromingen door belangrijke moderne choreografen – van Balanchine tot Robbins over Roland Petit – al dan niet tijdelijk aan het gezelschap te verbinden.

Bijzonder opwindend is hun ‘bestseller’, het derde bedrijf uit Napoli van Bournonville. Joost mag weten waarom er hier te Berlijn telkens als het doek opging bij deze smakeloze reconstructie een daverend applaus losbarstte. Was het misschien omdat de Berliners zulke prentjes uit vervlogen tijden al lang niet meer voorgeschoteld krijgen door hun goede decorateurs? Het kitscherige gedoe wordt echter vlug vergeten, zo wordt men opgenomen in het jeugdige enthousiasme van de altijd maar opgedreven, vlugge virtuoze solonummers. De toeschouwer krijgt nauwelijks de tijd om de talrijke stunts te applaudisseren, wat zijn (ingetoomde) uitbundigheid ook maar steeds weer opdrijft. Een mooi stukje regiekunst! Natuurlijk, als men er een kritische pen naar uitsteekt spat de mooie zeepbel uiteen.

Bournonville had het ballet La Sylphide (niet te verwarren met het veel jongere Les Sylphides van Fokine) te Parijs gezien, en herdacht een nieuwe versie met muziek van Löwenskjold. Het werd het typevoorbeeld voor talrijke romantische balletten. Eerst een beetje exotisme (in casu de charme van het nevelige Schotland) met daarna een maneschijn-en-feeërie-bedrijf. En nog altijd put men daaruit ‘inspiratie’. Denk maar aan Béjarts Fiesta of Bolero. Maar ook Ballet blanc, uitgegroeid tot abstract muzikaal ballet. De Denen hebben de reputatie hun rijke traditie bijzonder levendig in ere te houden. De religieuze ernst waarmee Engelsen of Russen zulke antiquiteiten plegen te dansen, wordt hier vervangen door simpele, dramatische directheid. Zelfs de mimische uitbeeldingen krijgen hier een kinderlijke eenvoud. Wat niet wegneemt dat dit (de pantomime in dans) een niet goed te praten ‘uitvinding’ is en de stof van La Sylphide niet kan weggedanst worden, omdat er zo weinig… dans in steekt.>/p>

De twee moderne werken waarmee de Denen naar Berlijn kwamen konden niet veel goedmaken. Het was wel boeiend eens kennis te maken met de in het buitenland sterk geroemde jonge Engelsman Kenneth MacMillan en diens Solitaire. Het thema lijkt goed gekozen voor een danswerkje: het muurbloempje dat toch zo graag ‘in’ zou willen zijn, maar er nooit ‘in’ geraakt. Waarom is een ballet goed, waarom is een ballet slecht? Omdat de choreografische taal niet goed is, maar dat is snel gezegd. Hier is er heel wat ‘tape à l’oeil’ mee gemoeid. Leuke, maar erg oppervlakkige dingetjes, die ten slotte de innerlijke structuur tenietdoen. Het thema krijgt geen choreografische overtuigingskracht. Uit de bewegingen moet ik ‘begrijpen’ dat hier iemand is die zich verkeerd beweegt tegenover de anderen. Dit te vernemen via het verhaal, ideeën of readymade-concepten interesseert mij in danskunst hoegenaamd niet. De bewegingen zijn hier soms wel briljant, vlot of origineel maar nooit vol. Waarom moest echter die partituur (op Engelse volkswijsjes meen ik) van Malcolm Arnold zo luidruchtig klinken? Waarom moesten de decors van Kenneth Rowell zo schreeuwerig zijn?

Met Fröken Julie van de Zweedse Birgitt Cullberg, naar het gelijknamig werk van Strindberg, zitten we volop in het dramatisch ballet. Weinig overtuigend, zelfs nutteloos lijkt me de schildering van het milieu: de wereld van de knechten en dienaressen die op het gebeuren reageren; het voorgeslacht van Julie dat haar komt bespoken; de beide versmade verloofden. Het is vervelend en soms belachelijk, zo bijvoorbeeld wanneer Julie’s vader en haar aanstaande man een ‘druk gesprek’ voeren… dat gedanst wordt! Dit is niet onlogisch maar onnatuurlijk. Tegen de natuur én van de dans én van het theater. In zo’n dramatisch ballet moet men de zaak tot de kern herleiden. Rangströms muziek werkt het theatrale nog in de hand door de dramatische scènes zoals dat met filmmuziek het geval is, reeds enkele minuten vooraf aan te kondigen. De decors, een soort mengsel tussen Kokoschka en Rouault, doen erg verouderd aan, maar dat kan men eigenlijk van heel het ballet zeggen. Als men het creatiejaar verneemt, 1951, schrikt men toch wat.

Het gezelschap blinkt vooral uit door individuele prestaties. Het groepswerk laat soms wat te wensen over. Het KDB beschikt daarenboven over een uitstekend korps mannelijke dansers. Dit bepaalt grotendeels het gezicht van het gezelschap, dat meer op perfecte uitvoering van een internationaal repertorium zint dan op eigen creaties. Wat ook uitlegt dat het, eens zo prestigieus, in het internationaal dansforum geen erg actieve rol meer speelt. Wat men meende te kunnen opmaken na deze opvoeringen te Berlijn.