The Royal Ballet met 'Sleeping Beauty' in de Munt

Kibbelen over modern en klassiek ballet

De Nieuwe 19 Jun 1964English

item doc

De schone slaapster is een avondvullend ballet van Petipa op de bekende muziek van Tsjaikovski. Alleen de allergrootste gezelschappen, zoals het Bolshoï, het Ballet de Cuevas (voor het elkaar viel), en sinds 1946, Sadler’s Wells, nu Royal Ballet, hebben dit werk op hun speelplan staan. De reden hiervoor is de hoge financiële eisen, en dat het stuk een uitzonderlijk schaar solisten en een degelijk getraind corps-de-ballet vraagt. The Royal Ballet heeft in Nadia Nerina een uitstekende, zo niet schitterende Aurora gevonden. De solonummers worden door een keur knappe soli gedanst, en het ensemble staat op een werkelijk ongewoon hoog peil. Men moet daarbij nog weten dat de tweede voorstelling van dit ballet nagenoeg in een volledig verschillende rolverdeling ging, en dat dit slechts een van de twee dansgezelschappen is dat het Royal Ballet onder dezelfde naam verenigt. Met deze opvoering werd dus bewezen dat het gezelschap technisch op een heel hoog niveau staat, en dat het dus ook echte danskunst aankan. In Brussel kon men slechts dit werk van Petipa zien en het oudste ballet dat nog op het repertorium staat, La fille mal gardée. Tijdens het Holland Festival zal men naast deze museumstukken ook moderne balletten kunnen zien van Helpmann (diens Hamlet) en van de jonge en begaafde Engelse choreograaf MacMillan.

The Sleeping Beauty doet dienst als maatstaf bij balletcritici: zo kan men het peil van een gezelschap zoals The Royal Ballet vergelijken met dat van het Bolshoï – en zij die beide opvoeringen zagen, beweren dat het Engelse gezelschap zeker niet moet onderdoen voor de vermaarde Russische dansgroep. Het mag wel een wonder heten dat een op balletgebied traditiearm land als Engeland op een dertigtal jaar zo’n hoog technisch niveau bereikte. (De geschiedenis van het ontstaan van het Engels ballet cirkelt rond de naam Ninette de Valois). Alleen in Frankrijk en Italië kan men van een eeuwenoude traditie spreken. Rusland kwam pas aan het einde negentiende eeuw aan bod en steunde vooral op Franse en Italiaanse import van choreografen (bijvoorbeeld Pepita) en Janners. Momenteel geldt, zoals iedereen wel zal weten, de Sovjet-Unie als het symbool voor het klassiek ballet.

Een andere reden waarom de Slaapster zelden volledig uitgevoerd wordt, lijkt mij vooral dat er weinig ‘dans’ in zit. Veel tijd wordt ‘verspeeld’ aan opkomsten van stoeten, aan opstellingen links, opstellingen rechts, aan het verlaten van de scène… Perraults sprookje wordt als voorwendsel gebruikt om dansnummertjes te brengen, los van elkaar en van zonder enig verband, zodat men heel dikwijls nummertjes uit andere balletten , zonder aan de ‘eenheid’ schade te berokkenen, kan inlassen. Maar waarom behoudt men dan in godsnaam het geraamte? Hoe men deze show ook brengt – op de verbluffende, smaakvolle manier (zo smaakvol dat het wansmakelijk werd!) van Cuevas of op de gewoonweg schandalige, carnavaleske wijze van The Royal Ballet – de zuivere dansmomenten verstuiven onder de decoratieve bombast. Het is in deze gevallen dat je het nut van een archaïsch ding als een toneelkijker inziet: het laat je toe uit de visuele poespas af en toe een zuiver beeld op te pikken. De aankleding van de Engelsen bereikt een homogeniteit in het wansmakelijke die men maar zelden aantreft. Niet één kostuum – en men krijgt de tijd om alles langdurig te bekeuren – dat niet qua kleur, snit of versiering afstotelijk is. Om van de decors nog maar te zwijgen! Tegen zulke gedrochten reageerde reeds een Appia, driekwart eeuw geleden.

Het Royal Ballet durft het aan met zo’n stijlloze gedrochten de wereld rond te reizen, zonder de minste zelfspot of humor. Deze ernst vindt men terug in de mimische uitbeeldingen: een handbeweging rond het gelaat betekent ‘schoon’; oogjes aantonen betekent ‘slaapster’… Dit heeft uiteraard niets meer met dans te maken. Maar het zijn juist deze kenmerken die een heel deel van het publiek er in heeft doen geloven dat dit ‘ballet’ is, een ballerina in tutu op pointes; dat dans een loflied is op de vrouw waar het interessantste deel zich achter de scène afspeelt; dat het een vertoon is van luxe en valse gevoelens; een aangelegenheid voor de ‘happy few’ en oude heren; of nog een prestige-opvoering bij een koninklijk bezoek.

Wordt er in zo een klassiek ballet ook gedanst? Ja, maar op een heel speciale manier. Het gaat niet zozeer om wat een choreograaf door de dans of de dans zelf uitdrukken. Alles is gespitst op de techniek. Het ‘hoe’ is het belangrijkste element. De manier waarop een danser de techniek beheerst en hieraan een persoonlijk cachet geeft, maakt de hoofdbrok uit van het genoegen dat men aan klassieke dans kan beleven. Nu zijn wij, na een vol seizoen moderne balletten, wel tevreden eens met een klassiek programma te worden geconfronteerd. Zo kunnen we weer eens de balans opmaken. Balletkunst is, zoals wij ze nu verstaan als autonome kunst, tenslotte relatief jong. ‘Klassiek’ noemt men de negentiende eeuw, waarin de techniek is gevormd, de taal van de dans. Het was een periode van experimenteren, bijvoorbeeld het in voege brengen en uitdiepen van die taal. Daarom ook dat zoveel nadruk gelegd werd op de op de vertolking en de vertolkers, op hun virtuositeit om met de taal om te springen. Een volle eeuw oefenschool! Pas erna konden de plastische en muzikale (ook choreografische) losbarsting van de Ballets Russes en de dramatische zeggingsdrang van de Vrije Dans plaatsgrijpen. Dan kon men pas aan de zuivere dans gaan denken. Wat een Balanchine, een Robbins, en bij ons, af en toe, een Béjart ook doen.

Dit is een persoonlijke interpretatie die vanzelfsprekend vatbaar is voor kritiek. Ontegenzeggelijk wordt de klassieke dansgrammatica nu juister begrepen: het is niet langer een doel op zich. Het is niet langer een dogma, maar een basiselement. De klassieke opleiding blijft nog altijd het vertrekpunt. Een concreet voorbeeld voor het belang van de klassieke opleiding, ook voor de moderne dans, is het Ballet van de XXe eeuw. Nu Messinds, de balletmeester van het Bolshoï, daar is vertrokken, begint het Ballet te slabakken, zeker technisch gesproken.

Heeft het klassiek ballet dan nog enige zin? Op deze vraag antwoordt de ‘profeet’ van het classicisme, Serge Lifar, het volgende: ‘Natuurlijk, maar wat het klassieke ballet nu zo onpopulair maakt bij de jongere generatie zijn de totaal verouderde thema’s, de feeën en de prinsessen uit de sprookjeswereld. Met hedendaagse thema’s zou het klassieke ballet even populair worden als zij dat in de vorige eeuw was.’ Ik ben geneigd te antwoorden dat we dat soort populariteit liefst niet zien terugkomen. Ik denk aan het verhaaltje dat in Oost-Duitse danskringen de ronde doet: ‘In de Sovjet-Unie is men volop bezig met de klassieke dans aan de eisen van de huidige maatschappij aan te passen: een arbeidster op het veld bij zonsondergang: uitgebeeld door een pirouette; een proletariër vóór een hoogoven: uitgebeeld door een pirouette; een kosmonaut op het één-mei-feest: uitgebeeld door een pirouette.’